ECLI:NL:RBMNE:2021:5891

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
8 december 2021
Publicatiedatum
2 december 2021
Zaaknummer
C/16/510812 / HA ZA 20-771
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Ondernemingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Civielrechtelijke zorgplicht van banken bij advisering over renteswap en de gevolgen voor professionele ondernemers

In deze civiele zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 8 december 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een grote, professionele ondernemer, [eiseres] B.V., en de coöperatie Rabobank U.A. De zaak betreft een renteswap die door [eiseres] is afgesloten met Rabobank. [eiseres] stelt dat Rabobank haar zorgplicht heeft geschonden bij de advisering over het afdekken van renterisico's. De rechtbank heeft vastgesteld dat [eiseres] als grote ondernemer moet worden aangemerkt, wat invloed heeft op de zorgplicht van Rabobank. De rechtbank oordeelt dat Rabobank voldoende informatie heeft verstrekt en een passend product heeft geadviseerd. De vorderingen van [eiseres] worden afgewezen, en Rabobank wordt in het gelijk gesteld. De rechtbank concludeert dat Rabobank niet gehouden was om [eiseres] expliciet te waarschuwen voor specifieke risico's van de renteswap, gezien de professionele status van [eiseres]. De proceskosten worden toegewezen aan Rabobank.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rolnummer: C/16/510812 / HA ZA 20-771
Vonnis van 8 december 2021
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
hierna ook te noemen: [eiseres] ,
advocaat: mr. J.C.T. Papeveld,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd in [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
hierna ook te noemen: Rabobank,
advocaten: mr. R.L. Ubels en mr. K.W.G. Heesterbeek.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 13 oktober 2020 met producties;
  • de conclusie van antwoord met producties;
  • een akte overlegging producties van [eiseres] ;
  • de e-mail van de rechtbank aan partijen van 17 juni 2021 waarin is meegedeeld dat de mondelinge behandeling wordt gehouden op 6 oktober 2021;
  • de mondelinge behandeling van 6 oktober 2021;
  • de spreekaantekeningen van mr. Papeveld; en
  • de spreekaantekeningen van mr. Heesterbeek.
1.2.
Aan het einde van de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aan partijen meegedeeld dat zij vonnis zal wijzen.

2.Waar gaat deze zaak over?

2.1.
[eiseres] staat aan het hoofd van een groep vennootschappen die zich hoofdzakelijk toelegt op de bouw en ontwikkeling van vastgoed.
2.2.
Rabobank financiert de [naam eiseres] -groep. Op 15 juni 2005 zijn Rabobank en [eiseres] een (nieuwe) financieringsovereenkomst aangegaan. Op grond hiervan is de bestaande financiering uitgebreid tot € 48.906.000. Van dit bedrag werd € 32.000.000 verstrekt in de vorm van rekening-courant krediet. Over dit krediet was [eiseres] een variabele rente verschuldigd, gekoppeld aan het 1-maands Euribor rentetarief. Dit is het gemiddelde rentetarief waartegen een selectie van Europese banken elkaar leningen verstrekt in euro's waarbij de leningen een looptijd hebben van 1 maand. Stijgt dit rentetarief, dan stijgt ook de rente die [eiseres] aan Rabobank moet voldoen.
2.3.
Bij de financieringsovereenkomst is een "
Bijlage Renterisicomanagement" gevoegd. In deze bijlage heeft Rabobank [eiseres] gewezen op de mogelijkheid om het risico van een stijgende rente af te dekken. In het bijzonder wordt gewezen op twee verschillende mogelijkheden, namelijk het verkrijgen van een vaste rente door een "
interest rate swap" aan te gaan en het begrenzen van het maximum renteniveau door het kopen van een "
cap (ook wel renteplafond genoemd)".
2.4.
[eiseres] heeft hierover op 13 juni 2006 nader gesproken met een adviseur van Rabobank. Naar aanleiding van deze bespreking, heeft Rabobank op 15 juni 2006 een brief gestuurd aan [eiseres] met een voorstel voor het afdekken van een deel van het renterisico. Dit voorstel betreft het aangaan van een renteswap met een hoofdsom van € 7.500.000 en het kopen van een rentecap met een hoofdsom van € 2.500.000.
2.5.
De brief bevat twee bijlagen waarin de voorgestelde renteswap en rentecap nader zijn uitgewerkt. In de bijlage over de renteswap wordt uitgelegd dat een renteswap een afzonderlijke afspraak betreft over (alleen) de rente. Die afspraak komt erop neer dat [eiseres] gedurende de looptijd een vast rentepercentage betaalt aan Rabobank over een af te spreken hoofdsom. Rabobank betaalt op haar beurt aan [eiseres] de variabele rente die [eiseres] op grond van de financieringsovereenkomst over deze hoofdsom is verschuldigd. Per saldo betaalt [eiseres] dan alleen de vaste rente die is overeengekomen in het renteswapcontract (naast een debiteurenopslag op grond van de financieringsovereenkomst). Daardoor is zij bij het betalen van rente niet langer afhankelijk van het stijgen of dalen van de Euribor-rente.
2.6.
In de bijlage over de rentecap is toegelicht dat de rentecap kan worden beschouwd als een verzekering die gedurende de looptijd beschermt tegen een ongunstige rente ontwikkeling. Ook hier wordt een hoofdsom overeengekomen die gerelateerd is aan de financieringsovereenkomst. Daarnaast wordt een maximum rentepercentage afgesproken. De verzekering keert uit wanneer de variabele rente die [eiseres] op grond van de financieringsovereenkomst over de hoofdsom is verschuldigd, uitstijgt boven het overeengekomen maximumpercentage. Met een rentecap is het voor [eiseres] dus duidelijk wat haar maximale rentelasten zijn over de afgesproken hoofdsom, terwijl zij wel profiteert van eventuele rentedalingen. Verder wordt in de bijlage opgemerkt dat [eiseres] bij het afsluiten van een rentecap een premie dient te betalen.
2.7.
Op 27 juni 2006 is [eiseres] vervolgens telefonisch met Rabobank een renteswap aangegaan met de voorgestelde hoofdsom van € 7.500.000 en met een looptijd van 10 jaar. Deze overeenkomst is bevestigd in een brief van Rabobank van 27 juni 2006, die [eiseres] op 22 oktober 2006 voor akkoord heeft getekend. [eiseres] heeft afgezien van het afsluiten van een rentecap.
2.8.
[eiseres] stelt zich in deze procedure op het standpunt dat Rabobank haar zorgplicht jegens [eiseres] heeft geschonden bij de advisering over het afdekken van het renterisico. In de eerste plaats meent [eiseres] dat Rabobank haar voorafgaand aan het aangaan van de renteswap onvoldoende en onjuist heeft geïnformeerd. Ook heeft Rabobank ten onrechte niet gewaarschuwd voor de bijzondere risico’s verbonden aan de renteswap en heeft zij zich er niet van vergewist dat [eiseres] deze risico’s daadwerkelijk begreep.
In de tweede plaats heeft Rabobank volgens [eiseres] met de renteswap een ongeschikt product geadviseerd. [eiseres] stelt schade te hebben geleden als gevolg van de zorgplichtschending. Als Rabobank wel aan haar zorgplicht had voldaan, dan had [eiseres] namelijk naar eigen zeggen geen renteswap afgesloten maar een rentecap, althans een renteswap voor kortere duur. [eiseres] heeft de op die manier door haar geleden schade begroot op € 2.138.220.
2.9.
[eiseres] vordert in deze procedure dat Rabobank wordt veroordeeld om dit schadebedrag aan haar te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juli 2016 tot de dag van betaling. Verder vordert [eiseres] dat Rabobank wordt veroordeeld om € 4.800 te betalen aan buitengerechtelijke kosten ter vaststelling van de geleden schade. Ook vordert [eiseres] een nader door de rechtbank vast te stellen bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten en een veroordeling van Rabobank in de proceskosten. Ten slotte vordert [eiseres] dat het vonnis uitvoerbaar bij voorraad wordt verklaard.
2.10.
Rabobank voert verweer. In de eerste plaats stelt Rabobank dat de vordering van [eiseres] tot schadevergoeding is verjaard. In de tweede plaats betwist Rabobank dat zij haar zorgplicht heeft geschonden. Voor het geval de rechtbank daarover anders oordeelt, betwist Rabobank zowel het causaal verband tussen de zorgplichtschending en de gestelde schade als het bestaan van enige schade. Voor zover wel mocht blijken van causaal verband en enige schade, meent Rabobank dat de schade niet aan haar kan worden toegerekend. Subsidiair stelt Rabobank dat [eiseres] eigen schuld heeft aan het ontstaan van de schade en dat een eventuele schadevergoedingsplicht van Rabobank daarom dient te worden verminderd. Ten slotte betwist Rabobank dat zij gehouden is om de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten te voldoen.

3.De beoordeling

3.1.
De rechtbank wijst de vorderingen van [eiseres] af. Naar het oordeel van de rechtbank heeft Rabobank haar zorgplicht jegens [eiseres] niet geschonden. Daarbij is van belang dat op Rabobank uit hoofde van haar zorgplicht geen waarschuwings- en vergewisplicht rustte. Wel diende Rabobank [eiseres] zodanig te informeren dat [eiseres] in staat was om een geïnformeerde beslissing te nemen. Aan die informatieplicht heeft Rabobank voldaan. Daarnaast heeft Rabobank aan [eiseres] een passend product geadviseerd. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe en waarom zij tot dit oordeel is gekomen.
Zorgplicht Rabobank: inhoud en reikwijdte
3.2.
[eiseres] heeft onweersproken gesteld dat Rabobank haar heeft geadviseerd over de mogelijkheden tot afdekking van het renterisico. Dat betekent dat tussen [eiseres] en Rabobank een adviesrelatie bestond. Juridisch kwalificeert die relatie als een overeenkomst van opdracht als bedoeld in artikel 7:400 Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Op grond van artikel 7:401 BW was Rabobank als opdrachtnemer gehouden om bij haar werkzaamheden de zorg van een goed opdrachtnemer in acht te nemen. Naast deze algemene zorgplicht, rustte op Rabobank in verband met haar maatschappelijke functie en deskundigheid een bijzondere zorgplicht (zie onder andere Hoge Raad 4 oktober 2019, ECLI:NL:HR:2019:1499, rov. 4.2.1). De inhoud en reikwijdte van beide zorgplichten wordt bepaald door de omstandigheden van het geval, zodat in wezen eenzelfde toetsing aan de orde is (zie hierover ook de conclusie van A-G Wissink van 13 oktober 2017, ECLI:NL:PHR:2017:1057, nrs. 3.5-3.8). De rechtbank zal hierna dan ook nagaan of Rabobank de zorg heeft betracht die van haar mocht worden verlangd op grond van de concrete omstandigheden van het geval, zonder daarbij specifiek onderscheid te maken tussen de algemene en bijzondere zorgplicht.
3.3.
Omstandigheden die bij de invulling van de zorgplicht van belang kunnen zijn, zijn de relevante ervaring en deskundigheid van de betrokken wederpartij, de complexiteit van het product en de daaraan verbonden risico’s, en of de betrokken wederpartij een particulier of een ondernemer is. Dit laatste is van belang, omdat van een ondernemer meer zelfredzaamheid wordt verwacht. Van ondernemers kan en mag worden verwacht dat zij op (meer) professionele wijze (bedrijfs)beslissingen nemen en zich zo nodig daarbij door derden laten adviseren. Hoe groter en professioneler de onderneming, hoe meer van de ondernemer mag worden verwacht.
3.4.
De rechtbank is van oordeel dat [eiseres] ten tijde van het aangaan van de renteswap in civielrechtelijke zin moet worden aangemerkt als een grote, professionele ondernemer. Dit oordeel baseert de rechtbank op het overgelegde jaarverslag van [eiseres] over 2006, waaruit onder meer blijkt dat de [naam eiseres] -groep dat jaar een omzet had van circa 101 miljoen euro en een balanstotaal van circa 69 miljoen euro. De rechtbank benadrukt dat de civielrechtelijke kwalificatie van [eiseres] als grote, professionele ondernemer moet worden onderscheiden van de vraag of [eiseres] op grond van publiekrechtelijke regelgeving (zoals de Wet op het financieel toezicht) dient te worden aangemerkt als een professionele belegger (zie hierover ook de conclusie van AG Drijber van 19 februari 2021, ECLI:NL:PHR:2021:161, nr. 3.27). Het betoog van [eiseres] dat zij niet kan worden aangemerkt als een grote, professionele ondernemer omdat Rabobank [eiseres] heeft geclassificeerd als een niet-professionele belegger, slaagt daarom niet.
3.5.
Gelet op deze hoedanigheid van [eiseres] , behoefde Rabobank op grond van haar zorgplicht [eiseres] niet te beschermen tegen het gevaar van een gebrek aan kunde en inzicht of van eigen lichtvaardigheid. Rabobank was daarom niet gehouden om [eiseres] expliciet te waarschuwen voor specifieke risico’s verbonden aan de renteswap. Evenmin moest Rabobank zich ervan vergewissen dat [eiseres] deze risico’s ten volle begreep. Voor zover de stellingen van [eiseres] zijn gebaseerd op schending van een dergelijke waarschuwings- en vergewisplicht, zijn zij dan ook ongegrond.
3.6.
Het voorgaande neemt niet weg dat Rabobank op grond van haar zorgplicht wel verplicht was de benodigde informatie te verschaffen zodat [eiseres] een geïnformeerde beslissing kon nemen over het al dan niet aangaan van een renteswap. Ook was Rabobank gehouden om ervoor te zorgen dat de door haar verstrekte adviezen duidelijk waren en aansloten op de wensen van [eiseres] .
3.7.
Tegen deze achtergrond zal de rechtbank hierna nader ingaan op de stellingen van [eiseres] dat Rabobank haar onvoldoende heeft geïnformeerd en aan haar een ongeschikt product heeft geadviseerd.
Rabobank heeft voldaan aan haar informatieplicht
3.8.
[eiseres] heeft in haar dagvaarding een uitvoerige lijst opgenomen met punten waarover zij onjuist dan wel onvolledig zou zijn geïnformeerd. De rechtbank constateert dat de opgesomde punten elkaar grotendeels overlappen en dat [eiseres] in essentie het volgende stelt:
  • a) Rabobank had [eiseres] moeten informeren over het risico dat een renteswap een negatieve marktwaarde zou kunnen ontwikkelen en de gevolgen daarvan;
  • b) Rabobank had [eiseres] moeten informeren over het feit dat zij een marge had verdisconteerd in het vaste rentepercentage van de renteswap;
  • c) Rabobank had [eiseres] beter moeten informeren over de werking en de voordelen van een rentecap; en
  • d) Rabobank had [eiseres] moeten informeren over het risico op een
3.9.
De rechtbank zal hierna nader ingaan op deze vier stellingen. Tijdens de mondelinge behandeling is namens [eiseres] aangegeven dat met name het risico van een negatieve marktwaarde voor [eiseres] essentieel was. Bij de beoordeling ligt daar dan ook het zwaartepunt voor de rechtbank.
(a) Risico negatieve marktwaarde
3.10.
Een renteswap heeft een dagelijkse marktwaarde. Die marktwaarde kan negatief zijn of positief. Op het moment dat de renteswap tussentijds wordt beëindigd, dient de marktwaarde te worden betaald. Bij een positieve marktwaarde betaalt de bank een bedrag aan de klant. Is de marktwaarde negatief, dan dient de klant een bedrag aan de bank te betalen. Het risico van een negatieve marktwaarde is kortom met name gelegen in de betalingsverplichting die deze negatieve marktwaarde met zich brengt bij tussentijdse beëindiging.
3.11.
De rechtbank is van oordeel dat uit de schriftelijke informatie die voorafgaand aan het afsluiten van de renteswap is verstrekt, voldoende duidelijk volgt dat [eiseres] bij tussentijdse beëindiging mogelijk een bedrag verschuldigd zou zijn. Zo is in de "
Bijlage Renterisicomanagement" bij de financieringsovereenkomst van 15 juni 2005 (zie overweging 2.3 hierboven) het volgende opgenomen:
"
Binnen grote ondernemingen is het gebruikelijk een vaste rente te verkrijgen door een interest rate swap met de bank aan te gaan. De swap in combinatie met de aangetrokken roll-over lening leidt tot een vaste rente voor de overeengekomen periode. Het voordeel ten opzichte van de traditionele financiering ligt in de betere verhandelbaarheid én de mogelijkheid dat de renteswap een positieve marktwaarde ontwikkelt.
Extra flexibiliteit kan worden verkregen door de mogelijkheid te creëren op enig moment kosteloos de constructie te beëindigen, indien de marktrente op dat moment lager is. Deze mogelijkheid wordt de cancellable swap genoemd."
3.12.
Uit deze passage volgt in de eerste plaats dat een renteswap een marktwaarde heeft. Daarnaast wordt gewezen op de extra mogelijkheid om af te spreken dat de renteswap tussentijds kosteloos kan worden beëindigd. Hieruit volgt logischerwijs dat in de standaardsituatie beëindiging kosten met zich kan brengen.
3.13.
Daarnaast wordt in de bijlage over de renteswap bij de brief van 15 juni 2006 onder meer opgemerkt:
"
Een renteswap is uiterst flexibel en kan geheel naar uw wensen worden ingericht. (…) De afspraak kan overigens op elk moment worden beëindigd. Op basis van de dan geldende marktomstandigheden zal worden vastgesteld welke premie u hiervoor terug krijgt of juist dient te betalen."
3.14.
Rabobank wijst er hier dus expliciet op dat [eiseres] mogelijk een bedrag dient te betalen bij tussentijdse beëindiging en dat dit afhankelijk is van de marktomstandigheden.
3.15.
Rabobank kon volstaan met het verstrekken van deze algemene informatie. Van een grote, professionele ondernemer als [eiseres] mag namelijk worden verwacht dat zij financiële documentatie zorgvuldig bestudeert en dat zij nader advies inwint indien bepaalde punten voor haar niet duidelijk zijn. [eiseres] kan zich er kortom niet op beroepen dat zij onvoldoende of onjuist is geïnformeerd over het risico van een negatieve marktwaarde.
(b) Verborgen marge
3.16.
Anders dan [eiseres] heeft betoogd, was Rabobank op grond van haar zorgplicht niet gehouden om [eiseres] vooraf te informeren over de marge die was verdisconteerd in het vaste rentetarief van de renteswap. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 juni 2019 overwogen dat bekend mag worden verondersteld dat in de prijs van door een bank aangeboden financiële producten een bankmarge is verdisconteerd (ECLI:NL:HR:2019:1046, rov. 3.7.4). Ook volgt uit dit arrest dat het in de regel voor een cliënt van de bank niet van essentieel belang zal zijn uit welke componenten het aangeboden vaste rentetarief is opgebouwd. [eiseres] heeft geen omstandigheden gesteld waaruit volgt dat dit voor haar anders was.
(c) Informatieverstrekking rentecap
3.17.
Volgens [eiseres] heeft Rabobank onvoldoende inzicht gegeven in de werking en (specifiek) de voordelen van een rentecap, waardoor sprake was van een onjuiste productvergelijking tussen de rentecap en renteswap. De rechtbank volgt [eiseres] hierin niet. In zowel de bijlage bij de financieringsovereenkomst als de bijlage bij de brief van 15 juni 2006 is duidelijk uitgelegd dat de rentecap bescherming biedt tegen een stijging van de rente boven een bepaald plafond en wordt ook uitgelegd dat [eiseres] met een rentecap zou profiteren van rentedalingen onder het plafond van de rentecap. Daarnaast stond het Rabobank vrij om de vereiste premiebetaling in de bijlage van 15 juni 2006 te omschrijven als "een nadeel". Dit betrof immers een significant bedrag dat in zijn geheel bij het afsluiten van de rentecap moest worden betaald.
(d) Risico mismatch
3.18.
[eiseres] meent dat Rabobank haar had moeten wijzen op het risico van een
mismatchtussen enerzijds het op korte termijn gerichte beleid van [eiseres] en de aard van het verstrekte krediet (namelijk in rekening-courant) en anderzijds een langdurige renteswap. Zoals hierna zal worden toegelicht, deed het risico van een
mismatchzich hier echter niet voor. Daarom al kan dit betoog van [eiseres] niet slagen. Daar komt bij dat Rabobank ervan uit mocht gaan dat [eiseres] op basis van de verstrekte informatie in staat was om zich een oordeel te vormen over de geschiktheid van de renteswap voor haar bedrijfsvoering. Ook om die reden hoefde Rabobank [eiseres] niet vooraf te informeren over een mogelijke
mismatch.
Rabobank heeft een passend product geadviseerd
3.19.
[eiseres] heeft daarnaast aangevoerd dat Rabobank haar een ongeschikt product heeft geadviseerd, omdat (i) het afsluiten van een renteswap op een rekening-courant krediet naar zijn aard niet geschikt is, en (ii) de looptijd van de renteswap van 10 jaar onverenigbaar was met het beleid van [eiseres] om haar bedrijfsactiviteiten op kortlopende basis te financieren. De rechtbank zal hierna afzonderlijk ingaan op deze twee stellingen.
Renteswap en rekening-courant krediet
3.20.
De rechtbank is van oordeel dat een renteswap niet naar zijn aard ongeschikt is om het renterisico van een rekening-courant krediet af te dekken. Indien sprake is van een bestendig opgenomen bedrag onder de rekening-courant faciliteit, ook wel aangeduid als een "vaste kern", dan komt die vaste kern voor afdekking met een renteswap in aanmerking (zie in gelijke zin Gerechtshof Amsterdam 3 december 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:4308, rov. 3.11). In dat geval doet zich namelijk niet het risico voor dat het in rekening-courant opgenomen bedrag lager is of wordt dan de hoofdsom van de renteswap.
3.21.
Uit de brief van Rabobank van 15 juni 2006 blijkt dat [eiseres] zelf heeft aangegeven dat in haar geval sprake was van een vaste kern van tien miljoen euro. Rabobank mocht erop vertrouwen dat [eiseres] in staat was om de (minimale) financieringsbehoefte van haar bedrijfsvoering in kaart te brengen. Zij mocht dan ook zonder eigen onderzoek uitgaan van de mededeling van [eiseres] over het bestaan en de hoogte van een vaste kern. Achteraf is deze mededeling ook juist gebleken. Vast staat immers dat het opgenomen rekening-courant krediet gedurende de looptijd van de renteswap niet onder de opgegeven vaste kern is gezakt. Of de vaste kern destijds een "
speculatieve aanname" betrof, zoals door [eiseres] is aangevoerd, is gelet hierop irrelevant.
3.22.
[eiseres] heeft verder nog naar voren gebracht dat een rekening-courant dagelijks opzegbaar is terwijl een renteswap voor een vaste periode wordt afgesloten. Dit betekent echter niet dat een renteswap daarom per definitie een ongeschikt product is. Rabobank mag op grond van haar zorgplicht namelijk niet zonder meer gebruik maken van haar bevoegdheid tot opzegging. Zij dient daarbij rekening te houden met de belangen van [eiseres] , waaronder de omstandigheid dat een renteswap is afgesloten.
3.23.
Rabobank heeft kortom een renteswap mogen en kunnen adviseren met betrekking tot de door [eiseres] opgegeven vaste kern van het rekening-courant krediet.
Looptijd renteswap
3.24.
Anders dan [eiseres] doet voorkomen, heeft Rabobank geen renteswap geadviseerd met een looptijd van 10 jaar. In het voorstel van 15 juni 2006 heeft Rabobank een mogelijke looptijd van 5, 7 en 10 jaar aan [eiseres] voorgelegd. [eiseres] heeft vervolgens zelf de keuze gemaakt voor een renteswap met een looptijd van 10 jaar. Het moet daarbij voor [eiseres] duidelijk zijn geweest dat zij zo voor langere tijd een vast rentepercentage zou betalen. Kennelijk vond [eiseres] dat destijds wel passen bij haar beleid en bedrijfsvoering. Voor zover [eiseres] heeft bedoeld te betogen dat Rabobank [eiseres] had moeten ontraden om een renteswap met een dergelijke looptijd af te sluiten, faalt ook dit betoog. Zoals hiervoor al overwogen, mocht Rabobank immers ervan uitgaan dat [eiseres] in staat was om zich een eigen oordeel te vormen over de geschiktheid van de renteswap voor haar bedrijfsvoering.
Conclusie
3.25.
De conclusie is dat Rabobank [eiseres] voldoende heeft geïnformeerd en een passend product heeft geadviseerd. Rabobank heeft daarmee voldaan aan de op haar rustende zorgplicht. De vorderingen van [eiseres] zullen gelet hierop worden afgewezen. Nu van een zorgplichtschending geen sprake is, kan in het midden blijven of de daarop gegronde vordering van [eiseres] is verjaard.
Proceskosten
3.26.
[eiseres] zal in de proceskosten van Rabobank worden veroordeeld, omdat zij ongelijk heeft gekregen. De kosten van Rabobank tot aan de datum van dit vonnis worden als volgt begroot:
  • griffierecht € 4.131
  • salaris advocaat
  • totaal € 12.129
3.27.
De nakosten en de wettelijke rente over de proceskosten (inclusief nakosten) zullen worden toegewezen zoals bepaald in de beslissing hieronder. De proceskostenveroordeling zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijst de vorderingen van [eiseres] af;
4.2.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de proceskosten van Rabobank, tot aan de datum van dit vonnis begroot op € 12.129, te betalen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.3.
veroordeelt [eiseres] tot betaling van de na dit vonnis voor Rabobank ontstane kosten, begroot op € 163 aan salaris advocaat, te betalen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan dit bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van betaling. Onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, wordt voornoemd bedrag vermeerderd met € 85 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van betaling;
4.4.
verklaart dit vonnis voor wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. ter Meulen, mr. D.J. van Maanen en mr. V. van Dam en in het openbaar uitgesproken door mr. H.J. ter Meulen op 8 december 2021.