Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
uitspraak van de meervoudige kamer van 30 november 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Inleiding en procesverloop
€ 39.113,09 (bruto € 38.849,59 en netto € 263,50) van haar teruggevorderd. Verweerder heeft aan de primaire besluiten ten grondslag gelegd dat uit de onderzoeksbevindingen van de sociale recherche is gebleken dat eisers een gezamenlijke huishouding hebben gevoerd op het uitkeringsadres en dat zij hiervan in strijd met de op hen rustende wettelijke inlichtingenverplichting geen melding hebben gemaakt. Als gevolg daarvan hebben eisers ten onrechte bijstand naar de norm voor een alleenstaande (ouder) ontvangen.
Overwegingen
.Eisers verwijzen verder naar de bezwaargrond dat, indien de Commissie Bezwaarschriften tot het advies komt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding, dit slechts kan worden aangenomen voor de periode van 1 september 2018 tot en met 7 maart 2019. Dit is de periode waarin de telefoon van eiser de zendmast heeft aangestraald die zich in de buurt van het uitkeringsadres bevindt.
zij met elkaar gehuwd zijn geweest of uit hun relatie een kind is geboren. [4] De vraag of iemand een gezamenlijke huishouding voert, moet worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. De omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie zijn daarbij niet van belang. [5]