ECLI:NL:RBMNE:2021:5640

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
5 november 2021
Publicatiedatum
19 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/1307
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van bijzondere bijstand voor schuld op basis van de Participatiewet

In deze zaak heeft eiseres op 2 januari 2021 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres had een schuld van € 6.000,- en vroeg om een gift of lening van € 6.500,- om deze schuld te kunnen voldoen, aangezien er beslag op haar woning was gelegd en de bank dreigde tot executoriale verkoop over te gaan. Het college heeft de aanvraag op 8 januari 2021 afgewezen, omdat volgens hen artikel 13, eerste lid, onderdeel g, van de Pw in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand voor schulden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 19 maart 2021 ongegrond verklaard, met de motivering dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de wet.

Tijdens de zitting op 11 oktober 2021 heeft eiseres gesteld dat er wel degelijk zeer dringende redenen waren, omdat de executieverkoop van haar woning dreigde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat haar situatie alleen door bijstandverlening kon worden verholpen. Bovendien bleek uit haar verklaring op de zitting dat zij inmiddels een betalingsregeling had getroffen met de schuldeiser, waardoor de dreiging van executieverkoop niet meer aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen en dat het college terecht de aanvraag had afgewezen.

De rechtbank heeft de stellingen van eiseres over de nietigheid van de wetgeving na 1945 en de werking van het rechtssysteem buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat waren ingebracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en eiseres geen gelijk gegeven. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is openbaar gemaakt op 5 november 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1307

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. D.A. IJpelaar),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: P.J.M. Hendriks).

Inleiding en procesverloop

Wat is er gebeurd?
Eiseres heeft op 2 januari 2021 bij verweerder bijzondere bijstand op grond van de Participatiewet (Pw) aangevraagd. Eiser wil een gift of lening van € 6.500,-, omdat zij een schuld heeft van € 6.000,- die zij niet zelf kan betalen. Er is beslag gelegd op haar woning en de bank dreigt over te gaan tot een executoriale verkoop van de woning.
Bij besluit van 8 januari 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres afgewezen. Volgens verweerder staat artikel 13, eerste lid en onderdeel g, van de Pw aan bijzondere bijstandsverlening voor schulden in de weg.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 19 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres, met verbetering van de motivering, ongegrond verklaard. Verweerder ziet in de financiële situatie van eiseres geen zeer dringende redenen op grond van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw om in afwijking van artikel 13, eerste lid en onderdeel g, van de Pw bijzondere bijstand te verlenen.
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 oktober 2021 via Skype for Business. Eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. J. Verheij, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Is er sprake van zeer dringende redenen om alsnog bijzondere bijstand te verlenen? Nee.

1. Eiseres heeft in beroep gesteld dat sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw en verweerder haar om die reden bijzondere bijstand moet verlenen. De zeer dringende redenen zijn volgens eiseres gelegen in de dreigende executieverkoop van haar woning, omdat eiseres de schuld van € 6.000,- niet zelf kan voldoen. Zij heeft hiervoor geen spaargeld. Het geld op de bankrekeningen van haar kinderen staat vast tot hun 18e verjaardag. Van het geld dat op 25 september 2020 uit de Aegon Spaarkas NV (€ 12.154,45) is uitgekeerd, moet eiseres de te veel ontvangen toeslagen terug betalen. Daarnaast moet eiseres over dit bedrag revisierente betalen. Eiseres heeft met haar WIA-uitkering ook te weinig inkomen om een krediet of lening af te sluiten of een betalingsregeling te treffen. Daargelaten dat de schuldeiser geen betalingsregeling wil treffen. De executieverkoop is volgens eiseres op geen andere manier te voorkomen dan door afbetaling van de schuld via de bijzondere bijstand.
2. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder g, van de Pw in de weg staat aan verlening van de gevraagde bijzondere bijstand. Artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw biedt in dat geval de mogelijkheid om toch bijzondere bijstand te verlenen, als daarvoor zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a van artikel 49 van de Pw genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
3. Uit de woorden ‘zeer dringende redenen’ in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw blijkt het uitzonderingskarakter van deze bepaling. Zeer dringende redenen als hier bedoeld doen zich alleen voor als de behoeftige omstandigheden van een betrokkene op geen andere wijze zijn te verhelpen dan door bijstandverlening, zodat die bijstandsverlening volstrekt onvermijdelijk is. Dit is overwogen in uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1] Uit deze uitspraken volgt dat sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw als een betrokkene schulden heeft die hem of haar bedreigen in de voorziening in het bestaan. Dit is bijvoorbeeld zo als huisuitzetting of afsluiting van water, gas of elektriciteit dreigt. Dit begrip zeer dringende redenen heeft niet dezelfde betekenis als het begrip zeer dringende reden als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de Pw. Een zeer dringende reden in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw kan ook bestaan zonder dat zich een acute noodsituatie voordoet. Dit volgt ook uit een uitspraak van de CRvB. [2]
4. De rechtbank ziet in de stellingen van eiseres geen zeer dringende redenen als bedoeld in artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw. Eiseres heeft in beroep niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat haar omstandigheden, de dreigende executieverkoop van haar woning, alleen door bijstandverlening zijn te verhelpen. Eiseres heeft niet weersproken dat zij op diverse bankrekeningen genoeg saldo heeft staan om de schuld af te lossen. Dat eiseres niet over de gelden op de diverse bankrekeningen kan beschikken, heeft zij niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Voort heeft eiseres niet onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat zij geen betalingsregeling met de schuldeiser kan treffen.
5. Het tegendeel wordt bevestigd door de verklaring van eiseres op de zitting dat zij inmiddels een betalingsregeling heeft getroffen met de schuldeiser en er nog een bedrag resteert van totaal € 1.400,- (bestaande uit € 800,- schuld en € 600,- aan bijkomende kosten). Een executieverkoop heeft niet plaatsgevonden en is niet aangezegd. Een dringende reden is niet meer zo aanwezig, heeft eiseres op de zitting verklaard. Dat eiseres voor het treffen van deze betalingsregeling geld heeft gebruikt wat eigenlijk voor iets anders bestemd was en zij hierdoor mogelijk in de toekomst problemen krijgt, betekent niet dat er alsnog sprake is van zeer dringende redenen in de zin van artikel 49, aanhef en onder b, van de Pw. Aan de voorwaarden genoemd in overweging 3 wordt immers niet voldaan.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen zeer dringende reden was om aan eiseres bijzondere bijstand te verlenen voor de aflossing van haar schuld. De beroepsgrond slaagt niet.
Wordt wat eiseres op de zitting nog heeft gezegd meegenomen? Nee.
7. Eiseres heeft ter zitting naar voren gebracht dat zij de wetgeving na 1945 nietig acht. Eiseres vindt dat het rechtssysteem onder de loep moet worden genomen. Ze vraagt zich af of het rechtssysteem het toelaat dat een burger wint van verweerder. De rechtbank wordt namelijk net als verweerder betaald door de staat en werkt dus voor hetzelfde bedrijf als verweerder. Eiseres wenst de gevraagde € 6.500,- te krijgen. Mocht de rechtbank dit afwijzen, dan wenst eiseres dit bedrag uitbetaald te krijgen uit haar geboortetrust.
8. De rechtbank stelt vast dat eiseres deze stellingen eerst op de zitting naar voren heeft gebracht. De rechtbank acht dit in strijd met de goede procesorde. De stellingen zijn te laat ingebracht en verweerder heeft hier niet op kunnen reageren. Eiseres had deze stellingen eerder kunnen en moeten inbrengen. De rechtbank laat deze stellingen daarom buiten bespreking. Voor zover deze stellingen een gevoelsuiting van eiseres betreffen, heeft de rechtbank hiervan notie genomen.
Conclusie: krijgt eiseres gelijk? Nee.
9. De rechtbank oordeelt dat verweerder de aanvraag van eiseres op goede gronden heeft afgewezen. Eiseres krijgt geen gelijk. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J.J.M. Kock, griffier. De beslissing is uitgesproken op 5 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM7227 en de uitspraak van 17 november 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:2960
2.De uitspraak van 31 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2198