ECLI:NL:RBMNE:2021:5640
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van bijzondere bijstand voor schuld op basis van de Participatiewet
In deze zaak heeft eiseres op 2 januari 2021 bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere bijzondere bijstand aangevraagd op grond van de Participatiewet (Pw). Eiseres had een schuld van € 6.000,- en vroeg om een gift of lening van € 6.500,- om deze schuld te kunnen voldoen, aangezien er beslag op haar woning was gelegd en de bank dreigde tot executoriale verkoop over te gaan. Het college heeft de aanvraag op 8 januari 2021 afgewezen, omdat volgens hen artikel 13, eerste lid, onderdeel g, van de Pw in de weg staat aan de verlening van bijzondere bijstand voor schulden. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd op 19 maart 2021 ongegrond verklaard, met de motivering dat er geen zeer dringende redenen waren om af te wijken van de wet.
Tijdens de zitting op 11 oktober 2021 heeft eiseres gesteld dat er wel degelijk zeer dringende redenen waren, omdat de executieverkoop van haar woning dreigde. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldoende had onderbouwd dat haar situatie alleen door bijstandverlening kon worden verholpen. Bovendien bleek uit haar verklaring op de zitting dat zij inmiddels een betalingsregeling had getroffen met de schuldeiser, waardoor de dreiging van executieverkoop niet meer aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat er geen zeer dringende redenen waren om bijzondere bijstand te verlenen en dat het college terecht de aanvraag had afgewezen.
De rechtbank heeft de stellingen van eiseres over de nietigheid van de wetgeving na 1945 en de werking van het rechtssysteem buiten beschouwing gelaten, omdat deze te laat waren ingebracht. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en eiseres geen gelijk gegeven. De uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, rechter, en is openbaar gemaakt op 5 november 2021.