ECLI:NL:RBMNE:2021:5557

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
11 november 2021
Publicatiedatum
16 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/330
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurlijke boete wegens schending inlichtingenplicht bij bijstandsuitkering

Op 11 november 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug. Eiseres, die sinds 1 oktober 2015 een bijstandsuitkering ontvangt, kreeg op 12 augustus 2020 een bestuurlijke boete opgelegd van € 635,40 wegens het niet melden van bijschrijvingen op haar bankrekening. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het bezwaar werd ongegrond verklaard. Tijdens de zitting op 11 november 2021, die via Skype plaatsvond, is eiseres niet verschenen, terwijl de gemachtigde van verweerder wel aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door de bijschrijvingen niet te melden. De rechtbank stelde vast dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij niet vrijelijk kon beschikken over de bijgeschreven bedragen en dat zij had moeten begrijpen dat deze van belang waren voor haar recht op bijstand. De rechtbank concludeerde dat verweerder terecht een boete heeft opgelegd, en dat de hoogte van de boete passend was gezien de omstandigheden van de zaak.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, wat betekent dat zij geen gelijk kreeg in deze zaak. Eiseres heeft geen recht op vergoeding van de proceskosten, aangezien het beroep ongegrond is verklaard. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/330

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 november 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. C.J. van der Have),
en
het dagelijks bestuur van de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: V.V. Tuchkova).

Procesverloop

Bij besluit van 12 augustus 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een bestuurlijke boete opgelegd van € 635,40.
Bij besluit van 9 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype op 11 november 2021. Eiseres en haar gemachtigde zijn, zonder bericht van afwezigheid, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres ontvangt sinds 1 oktober 2015 een bijstandsuitkering naar de norm van een alleenstaande op grond van de Participatiewet (Pw). Bij besluit van 30 juni 2020 heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres herzien over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2020 en de ten onrechte ontvangen bijstand teruggevorderd. Bij besluit van
11 augustus 2020 heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Het door eiseres hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 20 januari 2021 [1] ongegrond verklaard. Eiseres heeft hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep (CRvB). Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat het hoger beroep
niet-ontvankelijk is verklaard wegens het niet betalen van het griffierecht. Tevens heeft de gemachtigde van verweerder verklaard dat de boete inmiddels is afgelost.
3. Verweerder heeft aan eiseres een boete opgelegd van € 635,40 omdat zij de inlichtingenplicht heeft geschonden door bijschrijvingen op haar rekening niet te melden. Verweerder is uitgegaan van de normale verwijtbaarheid en heeft de boete gematigd gelet op de draagkracht van eiseres.
4. Eiseres vindt dat zij haar inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Zij wist niet dat zij bijschrijvingen moest melden. Bovendien heeft zij geld van haar broer geleend om haar schulden niet verder te laten oplopen. Dit kan haar niet verweten worden, vindt eiseres. Van een benadelingsbedrag is dan ook geen sprake.
5. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. Vast staat dat eiseres de bijschrijvingen op haar bankrekening in de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2020 niet heeft gemeld bij verweerder. Volgens rechtspraak van de hoogste rechter worden bijschrijvingen in beginsel als middelen in de zin van artikel 31, eerste lid, van de Pw aangemerkt. [2] Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet vrijelijk kon beschikken over de op haar bankrekening bijgeschreven bedragen. Zij kon deze bedragen gebruiken voor haar levensonderhoud. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze bijschrijvingen van belang waren voor het recht op bijstand en dat zij deze moest melden bij verweerder. Omdat zij dat niet heeft gedaan heeft zij de inlichtingenplicht geschonden. [3] Verweerder is benadeeld omdat hierdoor teveel bijstand is betaald aan eiseres.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat eiseres van het niet nakomen van haar verplichting een verwijt kan worden gemaakt. Verweerder was daarom verplicht om een boete op te leggen. [4] Verweerder is daarbij terecht ervan uitgegaan dat de gedraging eiseres normaal is te verwijten. Van verminderde verwijtbaarheid is niet gebleken. Daarom is 50% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de afstemming van de boete op het aspect van verwijtbaarheid.
7. Verweerder is voor de hoogte van de boete terecht uitgegaan van een draagkracht die is berekend op basis van een beslagvrije voet van 95% van de toepasselijke bijstandsnorm. Verweerder heeft daarom de boete terecht verlaagd naar € 635,40. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestond om de boete verder te matigen.
8. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres haar proceskosten niet vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M. van Ettikhoven, griffier. De beslissing is uitgesproken op 11 november 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld een uitspraak van de CRvB van 17 maart 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:679)
3.Artikel 17 van de Pw
4.Artikel 18a, eerste lid, van de Pw