ECLI:NL:RBMNE:2021:247

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
20 januari 2021
Publicatiedatum
28 januari 2021
Zaaknummer
UTR 20/3359
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering van bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 20 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die sinds 1 oktober 2015 bijstand ontvangt op grond van de Participatiewet, en de Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (verweerder). Verweerder heeft bij besluit van 30 juni 2020 het recht op bijstand van eiseres herzien over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2020 en heeft een bedrag van €5762,83 bruto en €500,- netto teruggevorderd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar verweerder heeft dit bezwaar ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 20 januari 2021, die via Skype plaatsvond, heeft eiseres haar standpunt toegelicht, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft na de zitting onmiddellijk uitspraak gedaan. De rechtbank oordeelde dat eiseres de inlichtingenplicht heeft geschonden door bijschrijvingen op haar rekening niet te melden bij de RSD. De rechtbank concludeerde dat de bijschrijvingen als inkomen moeten worden aangemerkt, waardoor eiseres teveel bijstand heeft ontvangen.

De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de bijschrijvingen geen inkomen vormden. Eiseres had moeten begrijpen dat deze bijschrijvingen invloed konden hebben op haar recht op bijstand. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de beleidsregels van de RSD niet op eiseres van toepassing waren, en dat er geen dringende redenen waren om van terugvordering af te zien. Eiseres krijgt haar proceskosten niet vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/3359
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 januari 2021 in de zaak tussen
[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. C.J. van der Have),
en
Regionale Dienst Werk en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug, verweerder
(gemachtigde: V. Tuchkova).

Inleiding en procesverloop

Eiseres ontvangt sinds 1 oktober 2015 bijstand op grond van de Participatiewet (Pw).
Bij besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht op bijstand van eiseres herzien over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2020. Verweerder heeft de ten onrechte door eiseres ontvangen bijstand teruggevorderd tot een bedrag van €5762,83 bruto en € 500,- netto.
Bij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 januari 2021, via Skype. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk op 20 januari 2021 uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Eiseres krijgt dus geen gelijk.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
2. Eiseres ontvangt sinds 1 oktober 2015 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. De uitkering is bij besluit van 30 juni 2020 (het primaire besluit) herzien over de periode van 1 januari 2019 tot en met 31 januari 2020. De Regionale Sociale Dienst Kromme Rijn Heuvelrug (RSD) heeft de ten onrechte door eiseres ontvangen bijstand teruggevorderd tot een bedrag van €5762,83 bruto en € 500,- netto. Eiseres was het hier niet mee eens en heeft bezwaar gemaakt tegen de herziening en de terugvordering.
3. Bij besluit van 11 augustus 2020 (het bestreden besluit) heeft de RSD het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld.
4. De RSD heeft aan de herziening en terugvordering ten grondslag gelegd dat eiseres bijschrijvingen op haar rekening heeft ontvangen. Eiseres heeft de ontvangst van de bijschrijvingen niet gemeld bij de RSD. Daarmee heeft zij de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet geschonden. De RSD vindt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is geweest van leningen. De bijschrijvingen moeten worden aangemerkt als middelen, en meer in het bijzonder als inkomen. Omdat eiseres als gevolg daarvan teveel bijstand heeft ontvangen, heeft de RSD het teveel door eiseres ontvangen bedrag van haar teruggevorderd.
5. Eiseres is het niet eens met de beslissing van de RSD. Zij heeft aangevoerd dat de ontvangen bedragen niet kunnen worden aangemerkt als inkomen in de zin van artikel 32, eerste lid, van de Participatiewet. Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij geld heeft geleend om te kunnen voorzien in haar levensonderhoud en om geen achterstanden te laten ontstaan. Dit is een geoorloofd doel en daarom mag de RSD niet terugvorderen.
6. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk om de volgende redenen. Allereerst is een lening niet uitgezonderd van het middelenbegrip in de Participatiewet. Daarnaast worden periodieke betalingen van derden aan bijstandsontvangers – ongeacht in welke vorm deze worden verstrekt – en waarover vrijelijk kan worden beschikt, als inkomen van de bijstandontvanger aangemerkt [1] . Vast staat dat eiseres in acht maanden van het jaar 2019 en in januari 2020 bedragen heeft ontvangen. Er is dus sprake van ontvangen gelden met een periodiek karakter. Eiseres heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij niet vrijelijk kon beschikken over de op haar bankrekening bijgeschreven bedragen. Zij kon deze bedragen gebruiken voor haar levensonderhoud. Dat heeft zij, gezien de in deze procedure ingenomen stellingen, ook gedaan. Eiseres heeft namelijk verklaard dat zij de bijgeschreven bedragen heeft gebruikt om te voorzien in de kosten van haar levensonderhoud.
7. Het had eiseres redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat de bijschrijvingen van invloed konden zijn op haar recht op bijstand. Eiseres had de bijschrijvingen dus moeten melden bij de RSD. Omdat zij dat niet heeft gedaan, heeft zij de inlichtingenplicht van artikel 17 van de Participatiewet geschonden. De RSD was daarom in beginsel verplicht op grond van artikel 58, eerste lid, van de Participatiewet de teveel door eiseres ontvangen bijstand terug te vorderen. De enige uitzondering hierop is als er sprake is van dringende redenen om van terugvordering af te zien, maar dat heeft eiseres niet gesteld en is ook niet op een andere manier gebleken.
8. Eiseres heeft een beroep gedaan op het individualiseringsbeginsel van artikel 18 van de Participatiewet. Dit wetsartikel gaat echter over de afstemming van te verlenen bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen en niet over de terugvordering van bijstand. Dit wetsartikel is daarom niet van toepassing.
9. Eiseres heeft aangevoerd dat de RSD van brutering had moeten afzien omdat zij niet verwijtbaar heeft gehandeld. Zij wist namelijk niet dat de lening gevolgen zou hebben voor haar bijstandsuitkering. Eiseres beroept zich hierbij op artikel 16, tweede lid, van de beleidsregels van de RSD over herziening, intrekking en terugvordering [2] .
10. De rechtbank geeft eiseres hierin geen gelijk. Verweerder heeft ter zitting voldoende toegelicht dat de beleidsregels niet op eiseres van toepassing is, onder andere omdat geen sprake is geweest van (lang) stilzitten van verweerder.
11. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiseres haar proceskosten niet vergoed.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2021 en zal ook worden gepubliceerd op rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderddeze uitspraak mede te ondertekenen.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van respectievelijk 22 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY9138), 23 juli 2013 (ECLI:NL:CRVB: 2013:1106) en 4 maart 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:705).
2.Beleidsregel Herziening, intrekking en terugvordering Regionale Dienst Werk- en Inkomen Kromme Rijn Heuvelrug (RDWI) 2016.