ECLI:NL:RBMNE:2021:1650

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
22 april 2021
Zaaknummer
UTR 20/4354
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. De rechtbank had eerder, op 1 mei 2020, bepaald dat verweerder binnen zes weken na die uitspraak moest beslissen. Eiser heeft zijn bezwaarschrift op 12 augustus 2019 ingediend, maar verweerder heeft de termijn overschreden en geen besluit genomen. De rechtbank heeft in deze uitspraak vastgesteld dat de termijn van zes weken inmiddels is verstreken en dat verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen.

De rechtbank heeft besloten dat verweerder alsnog binnen twee weken na verzending van deze uitspraak een besluit moet nemen. Tevens is er een dwangsom van € 200,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat deze hogere dwangsom gerechtvaardigd is, gezien het feit dat verweerder ondanks eerdere waarschuwingen geen beslissing heeft genomen.

Daarnaast is het beroep gegrond verklaard, wat betekent dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 267,-. Verweerder moet ook het griffierecht van € 178,- aan eiser betalen. De rechtbank heeft verder opgemerkt dat eiser niet kan verzoeken om de verbeurde dwangsom vast te stellen, omdat dit volgens de wet moet worden gedaan via de burgerlijke rechter. De uitspraak is gedaan door rechter R.C. Moed en is openbaar gemaakt op 18 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20 / 4354

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. T. van der Weijde),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend na de uitspraak van de rechtbank van 1 mei 2020, met zaaknummer UTR 20 / 591. In die uitspraak staat dat verweerder binnen zes weken opnieuw moet beslissen op het bezwaar van eiser. Eiser stelt nu beroep in omdat verweerder dat niet heeft gedaan.

Overwegingen

1. De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze zaak niet nodig is. Hieronder legt de rechtbank dat verder uit.
2. Eiser heeft zijn bezwaarschrift ingediend op 12 augustus 2019. Verweerder moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn is verstreken
.Dat staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb. In de uitspraak van 1 mei 2020 heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van eiser. De rechtbank heeft bepaald dat verweerder binnen zes weken na de datum van de uitspraak moet beslissen op eisers bezwaar. Verder heeft de rechtbank bepaald dat als verweerder deze termijn overschrijdt, hij een dwangsom van € 100,- per dag met een maximum van € 15.000,- aan eiser verbeurt.
3. De rechtbank stelt vast dat de termijn van zes weken al enige tijd is verstreken en dat verweerder nog steeds geen besluit heeft genomen op het bezwaar van eiser.
4. Omdat verweerder nog geen besluit heeft genomen bepaalt de rechtbank dat verweerder dit alsnog moet doen. Verweerder moet dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak (artikel 8:55d, lid 1, Awb).
5. De rechtbank bepaalt dat verweerder een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door verweerder. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelt dat er aanleiding is voor deze hogere dwangsom omdat verweerder, ondanks dat eiser al eerder beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig beslissen, nog steeds geen beslissing heeft genomen. De rechtbank beslist dat er nu een sterkere prikkel nodig is.
6. Het beroep is kennelijk gegrond (artikel 8:54 van de Awb). Dat betekent ook dat eiser een vergoeding krijgt voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet dit betalen. Volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht is dit een vast bedrag omdat eiser een professionele (juridische) hulpverlener heeft ingeschakeld om voor hem een beroepschrift in te dienen. Omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden wordt een lager bedrag toegekend (wegingsfactor 0,5). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. Toegekend wordt € 267,-.
7. Omdat het beroep gegrond is moet verweerder het griffierecht aan eiser betalen.
8. Ter voorlichting aan partijen merkt de rechtbank nog het volgende op. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de door verweerder verbeurde rechterlijke dwangsom vast te stellen. Dat kan de rechtbank niet doen. Door aan de uitspraak van 1 mei 2020 een dwangsom te verbinden, heeft de rechtbank toepassing gegeven aan artikel 8:55, tweede lid, van de Awb. Uit deze bepaling en de geschiedenis van de totstandkoming ervan [1] volgt dat een dergelijke dwangsom ten uitvoer kan worden gelegd volgens de regels van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Als eiser wil procederen over (de hoogte van) de verbeurde rechterlijke dwangsom, zal hij zich dus tot de burgerlijke rechter moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- draagt verweerder op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak
alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- moet betalen voor elke
dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 178,- dat eiser heeft betaald moet betalen;
- veroordeelt verweerder tot betaling van € 267,- aan proceskosten. Verweerder moet dit
bedrag betalen aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Moed, rechter, in aanwezigheid van M. Bos, griffier
.De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op 18 maart 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden of digitaal ter beschikking gesteld aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum op de stempel die hierboven staat. Als u graag een zitting wilt waarbij u persoonlijk uw mening aan de rechter kunt geven, kunt u dit in uw verzetschrift aangeven.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2009/10, 32 450, nr. 3, blz. 51.