ECLI:NL:RBDHA:2019:11476

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 oktober 2019
Publicatiedatum
31 oktober 2019
Zaaknummer
NL19.20294
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het niet tijdig beslissen op een asielaanvraag en de oplegging van dwangsommen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. R. G. van den Berg, en verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, vertegenwoordigd door mr. G.J. van der Graaf. De rechtbank heeft eerder op 3 juni 2019 verweerder opgedragen om binnen twee weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser, met de waarschuwing dat bij niet-naleving een dwangsom van € 100,- per dag zou verbeuren, tot een maximum van € 15.000,-. Eiser heeft opnieuw beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dwangsomperiode nog niet was verstreken en dat eiser nieuwe feiten heeft aangedragen, namelijk dat verweerder had geweigerd gevolg te geven aan de eerdere uitspraak. De rechtbank heeft verweerder opnieuw opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen en heeft de dwangsom verhoogd naar € 200,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiser vastgesteld op € 512,-.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.20294

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. G.J. van der Graaf),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

(gemachtigde: mr. R. G. van den Berg)

Procesverloop

Bij besluit van 29 juni 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder de opvolgende aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het hiertegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats, op
13 september 2017 gegrond verklaard. Het bestreden besluit is vernietigd en verweerder is opgedragen om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiser. [1]
Het door verweerder ingestelde hoger beroep is bij uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op 5 oktober 2018 ongegrond verklaard. [2]
Op 3 juni 2019 heeft deze rechtbank en zittingsplaats, het door eiser ingestelde beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag gegrond verklaard. Verweerder is opgedragen om binnen twee weken een besluit op de asielaanvraag van eiser bekend te maken. [3]
Op 28 augustus 2019 heeft eiser beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op dit verweerschrift gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 oktober 2019. Eiser en verweerder zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is het niet tijdig nemen van een besluit voor de toepassing van de wettelijke voorschriften over beroep gelijkgesteld met een besluit, zodat daartegen op grond van artikel 8:1 van de Awb beroep kan worden ingesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft verweerder, bij uitspraak van 3 juni 2019, opgedragen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit op de aanvraag van eiser te nemen. Wanneer verweerder hier niet aan voldoet verbeurt hij vanaf 17 juni 2019 een dwangsom van € 100,- per dag, met een maximum van
€ 15.000,-. Dat betekent dat na 16 juni 2019, over een periode van 150 dagen, tot en met
14 november 2019 een dwangsom wordt verbeurd.
3. Als een belanghebbende, nadat de rechter al eerder een beroep tegen het niet tijdig beslissen gegrond heeft verklaard en een dwangsom aan het bestuursorgaan heeft opgelegd, opnieuw beroep instelt tegen het niet tijdig nemen van een besluit en de periode dat dwangsommen verbeuren nog niet helemaal is verstreken, kan de bestuursrechter dat beroep slechts beoordelen als sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden dan wel zich een relevante wijziging van het recht heeft voorgedaan. Dit om te voorkomen dat de rechter in strijd komt met het algemeen rechtsbeginsel dat de rechter zich tweemaal over hetzelfde geschil uitspreekt. Als van nieuwe feiten of omstandigheden dan wel een wijzing van het recht geen sprake is, is het beroep tegen het niet tijdig beslissen ongegrond.
4. In dit geval is de dwangsomperiode nog niet verstreken. Op de zitting is eiser in de gelegenheid gesteld om nieuwe feiten of omstandigheden of een relevante wijziging van het recht mee te delen. Eiser heeft, ter zitting, naar voren gebracht dat verweerder uitdrukkelijk heeft geweigerd om gevolg te geven aan de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 juni 2019. Dit blijkt uit de telefoonnotitie van 11 juli 2019, opgenomen in het dossier, waar verweerder het volgende aangeeft [4] :
“Concreet aangeven wanneer er ruimte ontstaat om de zaak van [eiser] op te pakken kan niet worden gegeven, maar wel kan worden vermeld dat zijn zaak bijna bovenaan staat nu. mr. de Graaf geeft aan dat er een BNTB gegrond is verklaard en de dwangsom ook als is ingegaan. Aangegeven dat dit bekend is en dat dit helaas niet de enige zaak is waar een dwangsom loopt. Uiteraard proberen we zsm te beslissen zodra daar ruimte voor ontstaat.”
Bovenstaande kan worden gekwalificeerd als een nieuwe feit of omstandigheid. De rechtbank kan zich daarom nogmaals over het beroep tegen het niet tijdig beslissen uitspreken.
5. Gelet op de reeds verstreken tijd en de omstandigheid dat verweerder een eerdere uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 juni 2019 niet in acht heeft genomen is het beroep gegrond en draagt de rechtbank verweerder op om binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de opvolgende asielaanvraag van eiser bekend te maken. Verder ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat verweerder een nadere dwangsom verbeurt voor elke dag dat hij in gebreke blijf om binnen de termijn van twee weken een besluit op de opvolgende aanvraag van eiser bekend te maken. Voor elke dag dat verweerder de onder 4 opgelegde termijn overschrijdt, is hij een dwangsom verschuldigd van € 200,- per dag met een maximum van € 15.000,-.
5.1.
Dit betekent echter niet dat verweerder de eerder opgelegde dwangsom in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 3 juni 2019 niet langer verschuldigd is. Verweerder is deze dwangsom verschuldigd vanaf 17 juni 2019 en eindigt, na 150 dagen, op 14 november 2019. De hoogte van deze rechterlijke dwangsom moet verweerder in een nieuw te nemen dwangsombesluit vaststellen. De rechtbank wijst erop dat de verplichting tot betaling van deze dwangsomverplichting niet wordt opgeschort door de opdracht en de dwangsombepaling in deze uitspraak .
6. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor van 0,5). Deze zaak is van licht gewicht omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of de dwangsomperiode is verstreken.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op om binnen twee weken na bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 200,- verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 512,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.M. van den Assem, griffier.
Deze uitspraak is in het openbaar gedaan, digitaal ondertekend en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak of na de dag van plaatsing daarvan in het digitale dossier.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL17.4123.
2.Zaaknummer 201807611/1/V2.
3.Zaaknummer NL19.9851.
4.Dossierstuk 173.