ECLI:NL:RBMNE:2021:5464

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
UTR 21/3432
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van Verklaring Omtrent het Gedrag voor taxichauffeur op basis van objectieve en subjectieve criteria

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 10 november 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een taxichauffeur, eiser, en de Minister voor Rechtsbescherming, verweerder, over de afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Eiser had op 11 maart 2021 een aanvraag ingediend voor een VOG, die door verweerder op 23 april 2021 werd afgewezen. Verweerder baseerde deze afwijzing op strafbare feiten die in het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) over eiser waren vermeld. Eiser heeft bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, maar dit verzoek werd op 18 juni 2021 afgewezen. Het bezwaar werd op 14 juli 2021 ongegrond verklaard, waarna eiser beroep instelde bij de rechtbank.

De rechtbank heeft de zaak op 28 oktober 2021 behandeld. Eiser betoogde dat verweerder fouten had gemaakt in de beoordeling van het objectieve criterium voor de VOG, met name met betrekking tot de risicogebieden en de relevantie van zijn strafbare feiten. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium was voldaan, gezien de aard van de strafbare feiten van eiser, waaronder verkeersovertredingen en een drugsdelict, die niet verenigbaar zijn met de functie van taxichauffeur.

De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de VOG gerechtvaardigd was, omdat het belang van de samenleving bij bescherming tegen risico's zwaarder weegt dan het belang van eiser bij het verkrijgen van de VOG. Eiser had onvoldoende bewijs geleverd dat zijn persoonlijke omstandigheden en de context van de strafbare feiten een andere uitkomst rechtvaardigden. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskostenveroordeling af.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3432

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2021 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. U. Özcan),
en

De Minister voor Rechtsbescherming, de Algemeen Directeur Justis, verweerder

(gemachtigde: mr. W.E. Louwerse).

Procesverloop

In het besluit van 23 april 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag afgewezen.
Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek op
18 juni 2021 afgewezen.
In het besluit van 14 juli 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 28 oktober 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, bijgestaan door mr. V.N. Chaudron.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is taxichauffeur en wil een chauffeurskaart aanvragen bij [bedrijf] Voor deze aanvraag moet hij beschikken over een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG). Op 11 maart 2021 heeft eiser bij verweerder een aanvraag ingediend om afgifte van een VOG. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen.
Standpunt verweerder
2. Verweerder heeft aan de afwijzing ten grondslag gelegd dat uit het Justitieel Documentatie Systeem (JDS) blijkt dat over verzoeker strafbare feiten zijn vermeld. Het gaat om:
  • Het overschrijden van de maximumsnelheid op 3 mei 2020. Deze strafzaak staat nog open.
  • Het opzettelijk telen van hennep, diefstal met braak en ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Eiser is hiervoor op 24 december 2020 veroordeeld, en heeft hiertegen hoger beroep ingesteld.
  • Het rijden onder invloed. Eiser is hiervoor op 12 augustus 2020 in hoger beroep veroordeeld.
  • Het rijden gedurende een rijontzegging. Eiser is hiervoor op 18 juni 2019 veroordeeld.
  • Het opgeven van een valse naam. Eiser heeft hiervoor op 11 maart 2019 een strafbeschikking opgelegd gekregen.
  • Het als bestuurder niet hanteren van de chauffeurskaart voor een deugdelijke registratie. Eiser heeft hiervoor op 7 maart 2019 een geldboete opgelegd gekregen.
Deze strafbare feiten vormen volgens verweerder, indien herhaald, een belemmering voor de behoorlijke uitoefening van de functie van taxichauffeur. Verder vindt verweerder dat het belang van de samenleving zwaarder weegt dan het belang van eiser bij de afgifte van de VOG.
Het objectieve criterium
3. De rechtbank overweegt dat verweerder voor het beoordelen van aanvragen ter verkrijging van een VOG beleidsregels heeft opgesteld. [1] In deze beleidsregels is in
paragraaf 3.2 bepaald dat er geen VOG wordt verstrekt als voldaan is aan het objectieve criterium. Bij de toetsing van het objectieve criterium wordt gekeken of de aangetroffen justitiële gegevens van de aanvrager, indien herhaald en gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie of bezigheden waarvoor een VOG is aangevraagd.
4. Eiser betoogt dat verweerder meerdere fouten heeft gemaakt in de beoordeling van het objectieve criterium. Ten eerste heeft verweerder het risicogebied contante en/of girale waarden ten onrechte van toepassing geacht. Eiser werkt immers voor Uber, waar alles wordt gedaan via de Uber app. Hij werkt dus niet met contant geld of met een pinautomaat. Verweerder heeft zelf het risicogebied aan dit specifieke screeningsprofiel verbonden, en moet dan ook motiveren waarom in dit specifieke geval dit risicogebied van toepassing is. Ten tweede heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd tegengeworpen dat eiser een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen voor het opgeven van een valse naam. Eiser ziet de door verweerder gemaakte link niet tussen het opgeven van een valse naam en het niet naar behoren uitvoeren van de door verweerder genoemde uitvoering van administratieve handelingen. Met de Uber app hoeven geen administratieve handelingen te worden uitgevoerd. Tot slot stelt eiser dat zijn registratie in JDS met betrekking tot het rijden onder invloed onjuist is. De kwalificatie van het misdrijf betreft een persoon die maximaal zeven jaar geleden zijn rijbewijs heeft gekregen, terwijl eiser hem al veel langer heeft. Vanwege deze evidente fout kan verweerder niet uitgaan van deze registratie.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft mogen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. Volgens de gegevens in de JDS heeft eiser zich schuldig gemaakt aan in ieder geval meerdere verkeersovertredingen, een drugsdelict, een vermogensdelict, het voeren van een valse naam en het niet hanteren van de chauffeurskaart voor een deugdelijke registratie. Deze feiten zijn bij uitstek niet te verenigen met de functie van taxichauffeur. Dat sommige strafzaken nog open staan of niet onherroepelijk zijn, betekent niet dat verweerder zijn besluit hier niet op heeft mogen baseren. De weigering van een VOG kan namelijk ook op de enkele verdenking van een strafbaar feit worden gebaseerd.
6. Verweerder heeft voor zijn beoordeling het screeningsprofiel van een chauffeurskaart in de taxibranche gebruikt. Volgens de omschrijving van dit screeningsprofiel is de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Een van de risico’s behorend bij dit profiel is dat de veiligheid van passagiers en medeweggebruikers in gevaar kan worden gebracht. Verder is de houder van de chauffeurskaart verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers en moet de houder van de kaart kunnen omgaan met contant en giraal geld. Door de één op één relatie in de auto is ook het risico van diefstal en verduistering is aanwezig, volgens het risicoprofiel. Daarnaast komen de houders van deze chauffeurskaart in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit, waardoor overtredingen van de Opiumwet onverenigbaar zijn.
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder bij de beoordeling van het objectieve criterium heeft mogen meewegen dat eiser is veroordeeld voor diefstal met braak. Verweerder heeft terecht het screeningsprofiel van een chauffeurskaart in de taxibranche gebruikt. Zoals hiervoor aangeven, is diefstal een van de risico’s die bij dit profiel een rol spelen. De rechtbank erkent dat de taxibranche al geruime tijd aan verandering onderhevig is, onder meer door Uber. Dat maakt echter niet dat de door verweerder gehanteerde risico’s bij dit profiel niet langer relevant zijn. Dit standpunt wordt ingegeven doordat aan het gebruik van een taxi gerelateerd is dat je één op één met iemand in een auto kan zitten, waardoor er een risico is op diefstal, meer specifiek van contant geld. Ook is er in deze branche veelal sprake van het betalen van een fooi, waar ook contant geld mee gemoeid is. Dat eiser als chauffeur voor Uber in zijn geheel niet met contante en girale betalingen te maken zou krijgen acht de rechtbank dan ook niet aannemelijk. Verder overweegt de rechtbank dat eiser een aanvraag heeft gedaan voor een chauffeurskaart. Deze is voor langere tijd geldig en kan in het gehele taxivervoer worden ingezet. Niet is dan ook uitgesloten dat eiser op enig moment bij een ander vervoersbedrijf zal gaan werken met deze kaart, waarbij de betalingen wel met contant geld worden gedaan. Dat risico heeft verweerder terecht meegewogen.
8. Verder is de rechtbank van oordeel dat verweerder in het nadeel van eiser heeft mogen wegen dat hij een strafbeschikking heeft opgelegd gekregen voor het opgeven van een valse naam. Hierdoor bestaat immers het risico dat eiser gegevens tijdens zijn werk onjuist invult. Ter zitting heeft verweerder dit nader toegelicht en uitgelegd dat gedacht kan worden aan het niet goed registreren van de rij- en rusttijden. Hiervoor heeft eiser al eerder een geldboete opgelegd gekregen, namelijk voor het niet hanteren van de chauffeurskaart voor een deugdelijke registratie. Dat eiser stelt dat hij vanwege de Uber app in het geheel niets hoeft in te voeren, doet aan het voorgaande dan ook niet af. Verder geldt ook hier dat hij met de kaart voor ander bedrijf kan werken waarbij hij wel een ritregistratie moet bijhouden.
9. De rechtbank overweegt verder dat verweerder uit heeft mogen gaan van het JDS waarin staat dat eiser op 13 augustus 2020 is veroordeeld voor rijden onder invloed. Het is de rechtbank gebleken dat er sprake is van een kennelijke verschrijving in deze documentatie wat betreft de kwalificatie van het misdrijf waarvoor eiser veroordeeld is, namelijk overtreding van artikel 8, derde lid, onder b, van de Wegenverkeerswet 1994 (rijden onder invloed van alcohol door een beginnend bestuurder). De rechtbank heeft namelijk kennis genomen van de uitspraak van het gerechtshof. [2] Daaruit vloeit voort dat eiser wordt veroordeeld voor het delict rijden onder invloed van cannabis, wat strafbaar is gesteld in artikel 8, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994. Het noemen van het verkeerde misdrijf in het kwalificerende deel van het arrest ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving, die doorwerkt in (het JDS en) het bestreden besluit. Nu verweerder ten behoeve van de behandeling van het verzoek om voorlopige voorziening de rechtbank al heeft voorzien van de Hof uitspraak en daarmee blijk heeft gegeven op de hoogte te zijn van de juiste veroordeling en ook eiser niet heeft ontkend deze overtreding te hebben begaan, heeft verweerder dit feit aan eiser tegen kunnen werpen.
Het subjectieve criterium
10. De rechtbank overweegt dat verweerder, ondanks dat voldaan is aan het objectieve criterium, toch over dient te gaan tot verstrekking van de VOG als het belang dat een aanvrager daarbij heeft zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het vastgestelde risico voor de samenleving. [3] Verweerder heeft hierbij beoordelingsruimte en de rechtbank toetst het besluit van verweerder dan ook terughoudend. In de belangenafweging wordt in ieder geval rekening gehouden met de manier van afdoening van de strafzaak, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten.
11. Eiser voert aan dat verweerder de VOG gelet op het subjectieve criterium niet had kunnen weigeren. Verweerder had meer informatie moeten opvragen ten aanzien van de strafbare feiten die aan eiser werden tegengeworpen en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. Alleen dan is immers een zorgvuldige belangenafweging mogelijk. Verweerder had ook meer waarde moeten hechten aan deze omstandigheden. Eiser heeft hiertoe naar voren gebracht dat de snelheidsovertreding plaatsvond in de nachtelijke uren, en niet tijdens zijn taxiwerkzaamheden. Ook had verweerder meer aandacht moeten besteden aan de afdoening van de zaken. Eiser is immers tegen de veroordeling voor hennepteelt in hoger beroep gegaan. Tot slot betoogt eiser dat verweerder geen correcte belangenafweging heeft gedaan. Onder meer zijn de persoonlijke omstandigheden van eiser onvoldoende meegewogen. Door het weigeren van de VOG kan eiser immers niet werken als taxichauffeur, en dat heeft financiële gevolgen voor hem en zijn gezin.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder minder gewicht heeft mogen toekennen aan het belang dat eiser heeft bij het verstrekken van de VOG dan aan het risico voor de samenleving dat bij de beoordeling van het objectieve criterium is vastgesteld. Verweerder heeft groot belang mogen hechten aan de omstandigheid dat eiser recent in aanraking is geweest met meerdere strafbare feiten, die bij uitstel niet te verenigen zijn met het doel van de aanvraag. Dat eiser in hoger beroep is gegaan tegen de veroordeling voor hennepteelt, heeft verweerder van onvoldoende belang mogen vinden. Ook omdat een verdenking voor een strafbaar feit al voldoende kan zijn voor een afwijzing van de VOG. Verder heeft verweerder gekeken naar de gevolgen die de weigering voor eiser heeft, namelijk dat hij niet meer als taxichauffeur kan werken en zijn gezin in de financiële problemen komt. Verweerder heeft echter mogen stellen dat het belang van de beperking van de risico’s voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang bij toewijzing voor de VOG. De rechtbank overweegt tot slot dat verweerder geen rekening heeft hoeven houden met de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd. Volgens rechtspraak van de hoogste bestuursrechter is verweerder alleen gehouden om de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd in de beoordeling te betrekken als hij na weging van de omstandigheden onder het subjectieve criterium twijfelt over de vraag of de VOG kan worden afgegeven. [4] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat er geen sprake is van twijfel.
Conclusie
13. De rechtbank concludeert dat verweerder het verzoek om afgifte van een VOG heeft mogen weigeren. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Ruizendaal-van der Veen, griffier. De beslissing is uitgesproken op 10 november 2021 en openbaar gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, Stcr. 2017, 68620.
2.Gerechtshof Amsterdam 12 augustus 2020 (ECLI:NL:GHAMS:2020:2282).
3.Zie paragraaf 3.3 van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2018, Stcrt. 2017, 68620.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 20 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3093) en 20 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:867).