ECLI:NL:RVS:2014:3093

Raad van State

Datum uitspraak
20 augustus 2014
Publicatiedatum
20 augustus 2014
Zaaknummer
201400134/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van afgifte van een verklaring omtrent het gedrag voor een chauffeurskaart

In deze zaak gaat het om de weigering van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie om aan [appellant] een verklaring omtrent het gedrag (VOG) af te geven, noodzakelijk voor het verkrijgen van een chauffeurskaart. De aanvraag werd op 18 juni 2013 afgewezen, waarna het bezwaar van [appellant] op 10 september 2013 ongegrond werd verklaard. De voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verklaarde op 20 november 2013 het beroep van [appellant] ongegrond. Hierop volgde hoger beroep bij de Raad van State.

De Raad van State oordeelt dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het objectieve criterium voor de afgifte van een VOG is voldaan. [appellant] had een strafblad met onder andere een veroordeling voor bedreiging met geweld en diefstal, wat volgens de staatssecretaris een risico voor de samenleving met zich meebrengt. De voorzieningenrechter oordeelde dat de aard en ernst van de strafbare feiten niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur, waarbij de veiligheid van passagiers in het geding is.

[Appellant] voerde aan dat de staatssecretaris de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd niet had betrokken in zijn beoordeling. Hij stelde dat zijn gokverslaving en financiële problemen ten tijde van de feiten relevant waren, maar de Raad van State oordeelde dat deze omstandigheden niet relevant zijn voor de beoordeling van het objectieve criterium. De staatssecretaris had terecht het belang van de samenleving zwaarder laten wegen dan het belang van [appellant] bij de afgifte van de VOG.

De Raad van State bevestigt de uitspraak van de voorzieningenrechter en verklaart het hoger beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

201400134/1/A3.
Datum uitspraak: 20 augustus 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], zonder bekende woon- of verblijfplaats,
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam van 20 november 2013 in zaak nrs. 13/6354 en 13/6356 in het geding tussen:
[appellant]
en
de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 juni 2013 heeft de staatssecretaris een aanvraag van [appellant] om afgifte van een verklaring omtrent het gedrag (hierna: een VOG) voor het verkrijgen van een chauffeurskaart afgewezen.
Bij besluit van 10 september 2013 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 20 november 2013 heeft de voorzieningenrechter het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 juli 2014, waar de staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. R. Faasse, werkzaam bij het ministerie, is verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 28 van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens is een VOG een verklaring van de minister van Veiligheid en Justitie dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Ingevolge artikel 35, eerste lid, weigert de minister de afgifte van een VOG, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de VOG wordt gevraagd, in de weg zal staan.
Volgens paragraaf 3 van de Beleidsregels VOG NP-RP 2013 (Stcrt. 2013, 5409) ontvangt de staatssecretaris ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het Justitieel Documentatiesysteem (hierna: het JDS). Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS wordt zonder meer een VOG afgegeven. Wanneer een aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium.
Volgens paragraaf 3.1 wordt bij de beoordeling van de justitiële gegevens van de aanvrager een terugkijktermijn in acht genomen.
Volgens paragraaf 3.2 wordt de afgifte van een VOG in beginsel geweigerd, indien wordt voldaan aan het objectieve criterium strekkende tot de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie, taak of bezigheid, waarvoor een VOG is aangevraagd.
Volgens paragraaf 3.2.3 wordt bij die beoordeling een onderscheid gemaakt naar de risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke zodanige profielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan wordt beoordeeld of een justitieel gegeven van belang is voor het doel van de aanvraag.
Volgens paragraaf 3.3 kan op grond van het subjectieve criterium worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van een VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt een VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Volgens paragraaf 3.3.1 ziet het subjectieve criterium op omstandigheden van het geval die ertoe kunnen leiden dat de objectieve vaststelling van een risico voor de samenleving ten aanzien van deze aanvrager niet zou moeten leiden tot een weigering van de afgifte van de VOG. Omstandigheden van het geval die altijd in de beoordeling worden betrokken zijn de wijze waarop de strafzaak is afgedaan, het tijdsverloop en de hoeveelheid antecedenten. Ten behoeve van een goede oordeelsvorming kan de staatssecretaris inlichtingen inwinnen bij het openbaar ministerie en de reclassering. Indien de staatssecretaris na weging van de omstandigheden van het geval niet tot een goede oordeelsvorming kan komen en twijfel heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven, worden de omstandigheden waaronder het strafbare feit heeft plaatsgevonden in de beoordeling betrokken, aldus die paragraaf.
In het screeningsprofiel "Taxibranche; chauffeurskaart" staat onder meer vermeld dat bij de toetsing aan dit screeningsprofiel een terugkijktermijn geldt van vijf jaren. Een taxichauffeur is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houders van de chauffeurskaart zijn verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen omgaan met contant en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
2. In het JDS is geregistreerd dat een zaak tegen [appellant] wegens diefstal van een auto op 15 februari 2010 te Rotterdam op 1 juli 2010 is geseponeerd. Voorts is hij gedagvaard ter zake van het plegen van winkeldiefstal op 23 december 2011 te Spijkenisse. Op 14 februari 2012 is [appellant] wegens bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een werkstraf van 15 uur, subsidiair 7 dagen hechtenis. Deze uitspraak is op 14 februari 2012 onherroepelijk geworden. Ten slotte heeft hij op 21 maart 2013 een transactie aanvaard van € 200,00 wegens het plegen van diefstal op 12 december 2012 te Spijkenisse.
3. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat aan het objectieve criterium is voldaan. [appellant] is veroordeeld wegens bedreiging met geweld. Daarbij heeft de staatssecretaris mogen uitgaan van hetgeen in het JDS is geregistreerd. Dat één en ander volgens [appellant] berust op een misverstand doet hier niet aan af, aldus de voorzieningenrechter. Een geweldsdelict is onverenigbaar met de functie van taxichauffeur. Voorts is volgens de voorzieningenrechter gelet op de in het JDS geregistreerde vermogensdelicten een risico aanwezig voor de veiligheid van de eigendommen van passagiers, met inbegrip van contant geld. Dat [appellant] alleen personen en zaken zal vervoeren in de Rotterdamse haven, waarbij het traject vooraf vaststaat en waarbij uitsluitend girale betalingen plaatsvinden, noopt volgens de voorzieningenrechter niet tot een ander oordeel, nu er maar één soort chauffeurskaart wordt afgegeven.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris zich voorts in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het risico voor de samenleving zwaarder weegt dan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG. Volgens de voorzieningenrechter heeft de staatssecretaris bij de beoordeling of aan het subjectieve criterium is voldaan terecht tot uitgangspunt genomen dat de aard en de ernst van de strafbare feiten reeds tot uitdrukking komen in de opgelegde straf. Bovendien heeft de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het betoog van [appellant] dat hij geen ernstige strafbare feiten heeft gepleegd onvoldoende gewicht in de schaal legt, nu meerdere justitieel relevante gegevens zijn geregistreerd, [appellant] recent in aanraking is geweest met justitie en het tijdsverloop tussen het laatste relevante justitiële gegeven en de beoordeling van de aanvraag beperkt is. Voorts heeft de staatssecretaris, gelet op het langdurige en niet-incidentele karakter van de gokverslaving van [appellant] en de problemen die daarmee gepaard zijn gegaan, terecht verlangd dat [appellant] langere tijd bewijst dat hij zijn problemen de baas blijft, aldus de voorzieningenrechter.
4. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de staatssecretaris de omstandigheden waaronder de in het JDS geregistreerde strafbare feiten zijn begaan ten onrechte niet heeft betrokken bij de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan. Er resteren inmiddels slechts een kleine veroordeling wegens eenvoudige bedreiging en een transactie. Voor zover er al herhalingsgevaar aanwezig is, is dit niet relevant voor de functie waarvoor hij een VOG nodig heeft, aldus [appellant].
Voorts betoogt [appellant] dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat de staatssecretaris het risico voor de samenleving ten onrechte groter acht dan het belang van [appellant] bij de afgifte van een VOG. Daarbij is van belang dat de twee resterende strafbare feiten inmiddels enige tijd geleden zijn begaan en de bedreiging op lichte wijze is afgedaan. Voorts hadden volgens [appellant] zijn persoonlijke omstandigheden ten tijde van dit delict - gokverslaving en grote financiële problemen - betrokken moeten worden bij de beoordeling of aan het subjectieve criterium is voldaan. Daarbij is hij thans niet meer verslaafd en heeft hij een sociale omgeving waarop hij kan terugvallen.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 18 december 2013 in zaak nr. 201302395/1/A3) zijn de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn begaan in het kader van de beoordeling of aan het objectieve criterium is voldaan niet relevant. Ter beoordeling staat of de feiten op zichzelf bezien, indien herhaald, een behoorlijke uitoefening van de functie zouden verhinderen, omdat daarbij een risico voor de samenleving bestaat. De voorzieningenrechter is terecht tot het oordeel gekomen dat bedreiging met geweld en diefstal strafbare feiten zijn, die niet te verenigen zijn met de functie van taxichauffeur.
Dat [appellant] ten tijde van het plegen van de strafbare feiten aan een gokverslaving leed en in grote financiële problemen verkeerde, en deze problemen thans achter zich heeft gelaten, heeft de voorzieningenrechter terecht niet gebracht tot het oordeel dat de staatssecretaris, ofschoon aan het objectieve criterium is voldaan, niet in redelijkheid de weigering om een VOG af te geven heeft kunnen handhaven. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de staatssecretaris, gelet op het aantal antecedenten en het geringe tijdsverloop tussen de op 12 december 2012 door [appellant] gepleegde diefstal en het besluit van 10 september 2013, een zwaarder gewicht mocht toekennen aan het belang van de samenleving dan aan het belang van [appellant] bij afgifte van een VOG. Nu de staatssecretaris zich na weging van de omstandigheden van het geval in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de VOG wordt geweigerd en bij hem geen twijfel bestaat over de vraag of de VOG kon worden afgegeven, was hij niet gehouden om de omstandigheden waaronder de strafbare feiten hebben plaatsgevonden in de beoordeling te betrekken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C. Beerse, griffier.
w.g. Wortmann w.g. Beerse
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 augustus 2014
382-782.