ECLI:NL:GHAMS:2020:2282

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
12 augustus 2020
Publicatiedatum
17 augustus 2020
Zaaknummer
23-002744-19
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake rijden onder invloed van cannabis met betrekking tot de verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 12 augustus 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam. De verdachte, geboren in 1990, werd beschuldigd van het besturen van een voertuig onder invloed van cannabis op 21 oktober 2018. Het openbaar ministerie had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die de verdachte had vrijgesproken. Tijdens de zitting in hoger beroep op 29 juli 2020 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die stelde dat het tenlastegelegde bewezen kon worden. De verdediging voerde aan dat er vormverzuimen waren in het onderzoek naar het THC-gehalte in het bloed van de verdachte, maar het hof oordeelde dat aan de wettelijke vereisten was voldaan en dat er geen sprake was van verzuimen.

Het hof achtte het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen, waarbij het de verdachte schuldig bevond aan het rijden onder invloed van cannabis, met een THC-gehalte van 3,8 microgram per liter bloed, wat boven de wettelijke grenswaarde ligt. Het hof vernietigde het vonnis van de politierechter en legde een geldboete op van € 350,00, te betalen in zeven maandelijkse termijnen van € 50,00. Daarnaast werd de verdachte niet verder gestraft met een ontzegging van de rijbevoegdheid, gezien de persoonlijke omstandigheden en het tijdsverloop sinds het feit. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-002744-19
datum uitspraak: 12 augustus 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 3 juli 2019 in de strafzaak onder parketnummer 96-009598-19 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 29 juli 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 21 oktober 2018 te Amsterdam een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,8 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere beslissing komt dan de politierechter.

De vordering van het openbaar ministerie

De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat het tenlastegelegde is bewezen. Daarbij heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat bij het onderzoek naar het THC-gehalte in het bloed van de verdachte geen vormen zijn verzuimd.

Bewijsverweer

De raadsman heeft betoogd dat in het onderzoek naar het THC-gehalte in het bloed van de verdachte vormen zijn verzuimd op grond van het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit), artikel 16, eerste lid, van het Besluit en artikel 17 van het Besluit. De raadsman heeft verzocht het resultaat van het onderzoek op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering uit te sluiten van het bewijs.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit luidt, voor zover hier relevant:
Bij de bloedafname […] is een opsporingsambtenaar aanwezig die ervoor zorgt dat de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk […] worden bezorgd bij het laboratorium bedoeld in artikel 14, tweede lid.
Artikel 14, eerste en tweede lid van het Besluit luiden:
De opsporingsambtenaar formuleert de opdracht voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht.
De onderzoeker is verbonden aan een laboratorium. Als laboratorium komt alleen in aanmerking:
a.
een laboratorium dat door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd aan de hand van de algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025 of van criteria die daarmee vergelijkbaar zijn, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse, dan wel
b.
een laboratorium dat in het buitenland is gevestigd en door een met de Raad voor Accreditatie vergelijkbare instantie is geaccrediteerd aan de hand van criteria die vergelijkbaar zijn met de criteria, genoemd in de NEN-EN ISO/IEC 17025, en deskundig is op het terrein van de bio-analyse.
De bloedmonsters zijn op 21 oktober 2018 afgenomen en verzonden en op 23 oktober 2018 ontvangen door het NFI. Het hof is van oordeel dat daarmee is voldaan aan hetgeen in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit is voorgeschreven.
Artikel 16, eerste en tweede lid van het Besluit luiden, voor zover hier relevant:
De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.
De onderzoeker stelt een in de Nederlandse taal gesteld schriftelijk verslag van het resultaat van het bloedonderzoek op […].
De bloedmonsters zijn vervolgens via het Duitse laboratorium Labor Mönchengladbach naar een Duits laboratorium in Dessau verzonden, waar deze op 1 november 2018 zijn ontvangen. Het OM heeft bij de appelschriftuur een brief van 18 juli 2019 gevoegd van Drs. [naam], apotheker, waaruit blijkt dat het (fysieke) onderzoek aan het bloed binnen twee weken na 23 oktober 2018 is verricht, namelijk op 1 november 2018 en 2 november 2018, zodat is voldaan aan het voorschrift genoemd in artikel 16, eerste lid, van het Besluit. Aan het voorgaande doet niet af dat de meetgegevens vervolgens op 5 en 10 november 2018, dus deels buiten de periode van twee weken, zijn
beoordeeldten behoeve van het opmaken van het rapport van 21 november 2018.
Artikel 17 van het Besluit luidt, voor zover hier relevant:
De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek […].
Uit het proces-verbaal genummerd PL1300-2018214199-1, pagina 4, blijkt dat de verbalisant de verdachte binnen één week na ontvangst van het onderzoeksresultaat schriftelijk op de hoogte heeft gesteld. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de juistheid van dit proces-verbaal, zodat ook is voldaan aan het voorschrift genoemd in artikel 17 van het Besluit.
Aldus is geen sprake van vormverzuimen. Het hof verwerpt de verweren.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 21 oktober 2018 te Amsterdam een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 3,8 microgram THC per liter bloed bedroeg.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, derde lid, onderdeel b van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van 350 euro en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar.
De raadsman heeft verzocht bij de strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en met het feit dat sinds de pleegdatum van het feit bijna twee jaren zijn verstreken.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de draagkracht en de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft een motorrijtuig bestuurd terwijl hij onder invloed verkeerde van THC en heeft aldus een veiligheidsrisico in het leven geroepen.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 14 juli 2020 is hij niet eerder strafrechtelijk veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Nu de verdachte na het onderhavige incident reeds een periode zijn rijbewijs kwijt was en geen sprake is van recidive ziet het hof geen aanleiding naast een passend te achten geldboete een (al dan niet voorwaardelijke) ontzegging van de rijbevoegdheid op te leggen.
De raadsman is aangevoerd omtrent de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het tijdsverloop sedert het bewezenverklaarde feit zijn onvoldoende zwaarwegend om een lagere geldboete op te leggen dan die, welke door de advocaat-generaal is gevorderd.
Het hof acht, alles afwegende, een geldboete van € 350,00, bij niet betalen te vervangen door 7 dagen hechtenis, passend en geboden. Daarbij zal het hof in verband met de draagkracht van de verdachte bepalen dat de geldboete in zeven maandelijkse termijnen van € 50,00 kan worden betaald.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 350,00 (driehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
7 (zeven) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de
geldboetemag worden voldaan in
7 (zeven) termijnenvan
1 maand, elke termijn groot
€ 50,00 (vijftig euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema. mr. P.F.E. Geerlings en mr. N.J.M. de Munnik, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 12 augustus 2020.
De griffier en jongste raadsheer zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
=========================================================================
[…]