201805925/1/A3.
Datum uitspraak: 20 maart 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 5 juni 2018 in zaak nr. 17/3349 in het geding tussen:
[appellant]
en
de minister voor Rechtsbescherming.
Procesverloop
Bij besluit van 24 maart 2017 heeft de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (nu: de minister voor Rechtsbescherming) de aanvraag van [appellant] om afgifte van een Verklaring Omtrent het Gedrag (hierna: VOG) afgewezen.
Bij besluit van 6 juli 2017 heeft de staatssecretaris het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 5 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 februari 2019, waar [appellant], vertegenwoordigd door mr. M. Aygun, advocaat te Breukelen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. S. Azarkani, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1. [appellant] heeft op 27 januari 2017 een verzoek om afgifte van een VOG ingediend voor een chauffeurskaart als taxichauffeur. De staatssecretaris heeft de aanvraag afgewezen omdat [appellant] binnen de terugkijktermijn van vijf jaren voorkomt in het Justitieel Documentatie Systeem (hierna: JDS). In het JDS stonden de volgende relevante justitiële gegevens:
- een veroordeling in hoger beroep op 13 september 2016 wegens mishandeling tot een taakstraf van 80 uren en subsidiair 40 dagen hechtenis;
- een bij strafbeschikking van 29 juli 2016 opgelegde geldboete van €370,- wegens het op een autosnelweg of autoweg gebruik maken van de vluchtstrook, de vluchthaven of de berm zonder dat sprake was van een noodgeval;
- een bij strafbeschikking van 11 februari 2015 opgelegde geldboete van €480,- wegens het overschrijden van de maximumsnelheid.
Volgens de staatssecretaris geeft ook een belangenafweging geen aanleiding om tot afgifte van een VOG aan [appellant] over te gaan. De staatssecretaris heeft zijn standpunt in zijn besluit op bezwaar gehandhaafd.
Wettelijk kader
2. Voor de relevante wet- en regelgeving wordt verwezen naar de bijlage. Deze maakt deel uit van de uitspraak.
Aangevallen uitspraak
3. De rechtbank heeft vastgesteld dat niet in geschil is dat aan het objectieve criterium van artikel 35, eerste lid, van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (hierna: Wjsg) is voldaan. Dit betekent dat de staatssecretaris de VOG in beginsel weigert tenzij de toets aan het subjectieve criterium als bedoeld in paragraaf 3.3. van de Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (hierna: de Beleidsregels) met zich brengt dat desondanks een VOG kan worden afgegeven. De rechtbank heeft hierover overwogen dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de belangenafweging in het kader van het subjectieve criterium in het nadeel van [appellant] uitvalt en daarom geen aanleiding bestaat alsnog tot afgifte van een VOG over te gaan. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat de staatssecretaris in aanmerking heeft mogen nemen dat de delicten waarvoor [appellant] is veroordeeld zich recent hebben voorgedaan, zodat het risico voor de samenleving in onvoldoende mate is afgenomen. Daarnaast heeft staatssecretaris in aanmerking mogen nemen dat geen sprake is van lichte vergrijpen en dat sprake is van meerdere strafbare feiten die zien op verkeersdelicten, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
4. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat zijn belang niet zwaarder weegt dan het belang van bescherming van de samenleving. [appellant] voert daartoe aan dat de veroordeling uit 2016 een éénmalig incident betrof en bovendien nog niet onherroepelijk was omdat cassatie was ingesteld. Het ging om een vermeende kopstoot op het voetbalveld in een spelsituatie en dit is niet relevant voor de uitoefening van het chauffeursberoep. [appellant] stelt dat het daarnaast alleen gaat om twee verkeersovertredingen, die allebei door een strafbeschikking met oplegging van een geldboete zijn afgedaan. Dit zijn volgens hem dan ook lichte vergrijpen. Bovendien is volgens [appellant] geen sprake van recidive, omdat het gaat om een éénmalige snelheidsovertreding. Ten slotte is [appellant] al in de taxibranche werkzaam en wordt hij zeer gewaardeerd. De weigering van de VOG heeft voor hem grote gevolgen, omdat hij moeilijk ander werk kan vinden.
De beoordeling
5. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat de staatssecretaris de afgifte van de VOG heeft mogen weigeren. Zoals de rechtbank terecht heeft geoordeeld, mocht de staatssecretaris besluiten dat de toets aan het subjectieve criterium geen aanleiding geeft om alsnog over te gaan tot afgifte van de VOG. De omstandigheid dat het weigeren van de VOG grote gevolgen heeft voor [appellant], onder meer omdat hij dan in de financiële problemen raakt, zorgt er niet voor dat het belang van [appellant] zwaarder weegt dan het belang van bescherming van de samenleving tegen het risico dat de samenleving loopt bij afgifte van de VOG. Ondanks dat [appellant] terecht stelt dat de staatssecretaris de wijze waarop de verkeersdelicten zijn afgedaan als licht aanmerkt volgt hieruit niet dat de staatssecretaris hieraan weinig of geen betekenis mocht toekennen in de afweging. De staatssecretaris heeft terecht gesteld dat het begaan van verkeersovertredingen niet te verenigen is met het doel waarvoor de VOG is aangevraagd en dat zijn afweging in zoverre een andere is dan de afweging over de afdoening van delicten met het oog op bestraffing. Hetzelfde geldt voor de mishandeling welke [appellant] overigens niet licht is aangerekend. Hoewel [appellant] stelt dat het gaat om een éénmalig incident en de veroordeling nog niet onherroepelijk was, mocht de staatssecretaris de mishandeling bij de beoordeling betrekken. De staatssecretaris mocht dan ook uitgaan van de gegevens zoals deze ten tijde van het besluit van 24 maart 2017 bekend waren in het JDS. Het begrip "strafbare feiten" in artikel 35, eerste lid, van de Wjsg duidt niet alleen op onherroepelijke rechterlijke veroordelingen. De staatssecretaris heeft ook in het tijdsverloop sinds [appellant] voor het laatst met justitie in aanraking is gekomen geen grond hoeven zien om aan te nemen dat het risico voor de samenleving voldoende is afgenomen. Ter zitting bij de Afdeling heeft de minister benadrukt dat voor de chauffeurskaart in de taxibranche hoge integriteitseisen gelden.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat de staatssecretaris de omstandigheden waaronder strafbare feiten zijn begaan alleen behoeft te betrekken in de beoordeling indien hij na weging van de omstandigheden van het geval in het kader van het subjectieve criterium niet tot een goede oordeelsvorming kan komen. Dit is het geval als hij twijfels heeft over de vraag of een VOG kan worden afgegeven. In het geval van [appellant] is geen aanleiding om aan te nemen dat de staatssecretaris niet tot een goede oordeelsvorming heeft kunnen komen of dat sprake is van twijfel. Daarom bestond geen reden de omstandigheden waaronder de mishandeling is begaan bij de beoordeling te betrekken.
Het betoog faalt.
6. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. E. Steendijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, griffier.
w.g. Steendijk w.g. Langeveld-Mak
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 20 maart 2019
317-893.
Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg)
Artikel 28
Een verklaring omtrent het gedrag is een verklaring van Onze Minister dat uit een onderzoek met betrekking tot het gedrag van de betrokken natuurlijke persoon of rechtspersoon ingesteld, gelet op het risico voor de samenleving in verband met het doel waarvoor de afgifte is gevraagd en na afweging van het belang van betrokkene, niet is gebleken van bezwaren tegen die natuurlijke persoon of rechtspersoon.
Artikel 35
1. Onze Minister weigert de afgifte van een verklaring omtrent het gedrag, indien in de justitiële documentatie met betrekking tot de aanvrager een strafbaar feit is vermeld, dat, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving en de overige omstandigheden van het geval, aan het doel waarvoor de verklaring omtrent het gedrag wordt gevraagd, in de weg zal staan.
[…]
Beleidsregels VOG-NP-RP 2013 (Stcrt. 1 maart 2013, nr. 5409)
"Paragraaf 3. Beoordeling van de aanvraag
Ten behoeve van de beoordeling van een VOG-aanvraag ontvangt het COVOG alle justitiële gegevens betreffende de aanvrager die zijn geregistreerd in het JDS. De justitiële gegevens kunnen zowel uit Nederland als uit het buitenland afkomstig zijn. Aan de aanvrager die niet voorkomt in het JDS, wordt zonder meer een VOG afgegeven.
Wanneer de aanvrager voorkomt in het JDS wordt de vraag of een VOG kan worden afgegeven beoordeeld aan de hand van een objectief criterium en een subjectief criterium (zie hieronder paragraaf 3.2 en 3.3).
[…]
Paragraaf 3.2 Het objectieve criterium
De afgifte van de VOG wordt in beginsel geweigerd indien wordt voldaan aan het objectieve criterium. Het objectieve criterium betreft de beoordeling of de justitiële gegevens die ten aanzien van de aanvrager zijn aangetroffen, indien herhaald, gelet op het risico voor de samenleving, een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid waarvoor de VOG is aangevraagd.
Het objectieve criterium bestaat uit de volgende elementen die hieronder nader worden uitgewerkt:
1. justitiële gegevens (strafbaar feit);
2. indien herhaald;
3. risico voor de samenleving en
4. een belemmering vormen voor een behoorlijke uitoefening van de functie/taak/bezigheid.
Paragraaf 3.2.1. Justitiële gegevens
De relevante justitiële gegevens die voorkomen in het JDS op naam van de aanvrager, of die betrekking hebben op de betreffende rechtspersonen of daarmee gelijk gestelde organisaties worden meegewogen bij de beoordeling. […]
Paragraaf 3.2.3 Risico voor de samenleving
Bij de vaststelling van het risico voor de samenleving wordt een onderverdeling gemaakt in risico’s voor informatie, geld, goederen, diensten, zakelijke transacties, proces, aansturen organisatie en personen. Met behulp van een algemeen screeningsprofiel en een aantal specifieke screeningsprofielen worden de risico’s nader uitgewerkt. Op basis hiervan kan worden beoordeeld of een justitieel gegeven als relevant moet worden beschouwd voor het doel van de aanvraag.
[…]
Paragraaf 3.3 Het subjectieve criterium
Op grond van het subjectieve criterium kan worden geoordeeld dat het belang dat een aanvrager heeft bij het verstrekken van de VOG zwaarder weegt dan het belang van de samenleving bij bescherming tegen het door middel van het objectieve criterium vastgestelde risico voor de samenleving. In dat geval wordt de VOG afgegeven ondanks dat wordt voldaan aan het objectieve criterium.
Screeningsprofiel VOG taxibranche chauffeurskaart
65. Taxibranche; chauffeurskaart
Dit screeningsprofiel heeft betrekking op aanvragen ten behoeve van het verkrijgen van een chauffeurskaart bij KIWA. In taxi’s worden maximaal acht personen vervoerd, de bestuurder niet meegerekend. Het vervoer per taxi betreft ook het rijden met rouw- en trouwauto’s en het vervoer met personenbusjes. Hierbij kan het ook gaan om het vervoer van (school)kinderen en het vervoeren van gehandicapten. Bij de toets aan dit screeningsprofiel geldt een terugkijktermijn van vijf jaren.
De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor het welzijn en de veiligheid van de passagiers. Eén van de risico’s is dat de veiligheid van de passagiers en de medeweggebruikers in gevaar wordt gebracht. Dit risico kan veroorzaak worden door rijden onder invloed, overschrijding van de maximumsnelheid, gevaarlijk rijgedrag en/of agressief gedrag.
Als er een één op één relatie is, kunnen de passagiers in een tijdelijke afhankelijkheidspositie verkeren ten opzichte van de houder van de chauffeurskaart. Het risico bestaat van geweld- en zedendelicten, afpersing, chantage (afdreiging), diefstal, verduistering of vervalsing van bijvoorbeeld de chauffeurskaart. De houder van de chauffeurskaart is verantwoordelijk voor de veiligheid van goederen van de passagiers. Deze houders kunnen ook omgaan met contact en giraal geld. Het risico van diefstal en verduistering is aanwezig.
De houders van de chauffeurskaart komen in de uitoefening van hun functie vaak in aanraking met mensen in het uitgaanscircuit. Overtredingen van de Opiumwet zijn daarom onverenigbaar.