ECLI:NL:RBMNE:2021:4995

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 september 2021
Publicatiedatum
18 oktober 2021
Zaaknummer
21/280
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de burgemeester bij handhaving van de Algemene Plaatselijke Verordening en invordering van dwangsommen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 27 september 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de burgemeester van de gemeente [gemeente]. Eiser was gelast om geen inbrekerswerktuigen te vervoeren op een openbare plaats, met een last onder dwangsom van € 2.500,- per overtreding. Eiser heeft tegen deze last bezwaar gemaakt, maar de burgemeester heeft het bezwaar ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit. De rechtbank heeft de bevoegdheid van de burgemeester om de last onder dwangsom op te leggen en de daaropvolgende invorderingsbesluiten te toetsen. De rechtbank concludeert dat de burgemeester, ook in situaties waarin geen direct feitelijk optreden vereist is, bevoegd is om handhavend op te treden. Dit is in lijn met eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank oordeelt dat de burgemeester niet alleen bevoegd is tot het feitelijk herstellen van de openbare orde, maar ook tot handhaving op de langere termijn. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vier opgelegde dwangsommen zijn verbeurd en dat de burgemeester terecht is overgegaan tot invordering. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/280

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 september 2021 in de zaak tussen

[eiser ] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. T.S. van der Horst),
en

de burgemeester van de gemeente [gemeente] , verweerder

(gemachtigde: mr. S. Ros).

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2020 (de last onder dwangsom) heeft verweerder eiser gelast om geen inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben op een openbare plaats in de gemeente [gemeente] , onder oplegging van een dwangsom van € 2.500,- per geconstateerde overtreding met een maximum van € 10.000,-.
In het besluit van 12 januari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de last onder dwangsom ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In het besluit van 6 april 2021 (invorderingsbesluit 1) heeft verweerder van eiser een verbeurde dwangsom ingevorderd ter hoogte van € 2.500,-.
In het besluit van 30 april 2021 (invorderingsbesluit 2) heeft verweerder van eiser twee verbeurde dwangsommen ingevorderd, ter hoogte van samen € 5.000,-.
In het besluit van 19 mei 2021 (invorderingsbesluit 3) heeft verweerder van eiser een verbeurde dwangsom ingevorderd ter hoogte van € 2.500,-.
Eiser heeft op 10 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen de invorderingsbesluiten 1 en 2. Hij heeft op 20 mei 2021 bezwaar gemaakt tegen invorderingsbesluit 3.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 11 mei 2021 bericht dat het beroep gelet op artikel 5:39, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) mede gericht is tegen de invorderingsbesluiten. Ook het daarna genomen invorderingsbesluit 3 maakt op basis van hetzelfde wetsartikel onderdeel uit van dit beroep.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op6 juli 2021 via een Skypebeeldverbinding. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Inleiding

Uit een bestuurlijke rapportage van 20 maart 2020 blijkt dat eiser op 12 maart 2020 om 01:30 uur door de politie Midden-Nederland is aangehouden. Hij zat namelijk als bijrijder in een auto, die - zo bleek uit de politiesystemen - veel in beeld is geweest bij verdachte situaties en auto-inbraken. Van eiser zijn meerdere antecedenten op het gebied van heling, diefstal van een bromfiets, auto- en woninginbraken in de afgelopen vijf jaar bekend. Ook over de bestuurder van de auto zijn antecedenten bekend. Bij de aanhouding werden voor de bijrijdersstoel een schroevendraaier en een tang aangetroffen. Daarnaast zat in het zijvak van de rechterdeur nog een klein model schroevendraaier.
Verweerder merkt deze gereedschappen aan als inbrekerswerktuigen. Het is op grond van artikel 2:24, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) van [gemeente] verboden om inbrekerswerktuigen te vervoeren. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser dit verbod heeft overtreden. Om te voorkomen dat hij in de toekomst opnieuw dit verbod zal overtreden, heeft verweerder aan hem de last onder dwangsom opgelegd.
Verweerder heeft het besluit in bezwaar gehandhaafd. Daarbij heeft hij ook een bestuurlijke rapportage van 15 juli 2020 betrokken, waaruit blijkt dat eiser ook ná 12 maart 2020 in verband kan worden gebracht met het vervoeren van inbrekerswerktuigen.
Volgens verweerder heeft eiser na 12 maart 2012 tot vier keer toe het verbod om inbrekerswerktuigen te vervoeren overtreden. Dat maakt dat de dwangsommen volgens hem zijn verbeurd. Verweerder is overgegaan tot invordering van die vier dwangsommen.
Eiser is het niet eens met het besluit om hem een last onder dwangsom op te leggen. Hij betwist ook dat er dwangsommen zijn verbeurd. Daarover gaat deze uitspraak.
De relevante wet- en regelgeving is opgenomen in een bijlage. Deze bijlage maakt onderdeel uit van deze uitspraak.
Bevoegdheid van de burgemeester
Het eerste geschilpunt tussen partijen is of verweerder, de burgemeester van [gemeente] , bevoegd is om de last onder dwangsom op te leggen en om vervolgens ook de daaropvolgende invorderingsbesluiten te nemen. In artikel 2:24 van de APV zelf is geen bestuursorgaan aangewezen dat bevoegd is een last onder dwangsom bij overtreding van deze bepaling op te leggen. Dat is ook niet in een ander artikel van de APV geregeld.
Volgens eiser betekent dit dat het aan het college van burgemeester en wethouders (het college) is om deze bevoegdheid uit te oefenen, met toepassing van de artikelen 125, tweede lid, en 160 van de Gemeentewet. Het gaat hier namelijk niet om een situatie waarin direct feitelijk moest worden ingegrepen, want dan was de burgemeester wél exclusief bevoegd. Tussen de overtreding van 12 maart 2020 en het opleggen van de last onder dwangsom op 10 april 2020 zit vier weken en de last onder dwangsom kan dus alleen bedoeld zijn om overtreding in de toekomst te voorkomen en niet om direct feitelijk in te grijpen. De burgemeester is daarom volgens eiser niet bevoegd. Hij verwijst ter onderbouwing van zijn standpunt naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 25 september 2019 [1] en ook naar de uitspraken van de rechtbank Midden-Nederland van 3 februari 2020 [2] en 23 april 2020. [3]
9. Verweerder betwist dit standpunt en voert aan dat het hier gaat om een bevoegdheid die met het oog op de openbare orde wordt uitgevoerd en dat de burgemeester, als handhaver daarvan, daarom altijd bevoegd is. In de door eiser genoemde uitspraak van de ABRvS is volgens verweerder niet geoordeeld dat de burgemeester in een geval van niet feitelijk handhaven niet bevoegd zou zijn. Zover strekt de uitspraak simpelweg niet. Verweerder wijst op de uitspraak van de ABRvS van 22 april 2020 [4] waaruit volgens hem juist het tegendeel blijkt: de burgemeester is in openbare orde kwesties altijd bevoegd om op te treden en het college alleen in bepaalde gevallen.
10. De rechtbank geeft verweerder hierin gelijk. Zoals verweerder terecht opmerkt volgt uit de uitspraak van de ABRvS van 25 september 2019 niet dat het college exclusief bevoegd zou zijn tot handhaving in een situatie waarin - kort gezegd - geen direct optreden is vereist. De ABRvS stelt in punt 3.2 van haar uitspraak vast dat de zorg voor de handhaving van de openbare orde - gelet op de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 172 van de Gemeentewet - exclusief aan de burgemeester is opgedragen. Als het gaat om het feitelijk herstellen van de openbare orde is de burgemeester dus exclusief bevoegd. Uit punt 3.3 van de uitspraak van de ABRvS volgt echter dat er ook situaties zijn waarin het college, naast de burgemeester, bevoegd kan zijn tot het opleggen van een dwangsom om de openbare orde te handhaven. Het moet dan gaan om situaties waarin de last onder dwangsom niet wordt opgelegd om het feitelijk herstel van de openbare orde te bereiken maar bijvoorbeeld om overtreding van de verbodsbepaling in de toekomst te voorkomen. Van zo’n situatie is - onder andere - sprake als er tussen de overtreding en het opleggen van de last onder dwangsom enige tijd is verstreken. In die gevallen is het college, zo oordeelt de ABRvS, dus wel (mede) bevoegd.
11. Dat het college onder omstandigheden (mede) bevoegd kan zijn om tot handhaving over te gaan, betekent echter niet dat de burgemeester die bevoegdheid heeft verloren. In de uitspraak van 3 februari 2020, als ook in de uitspraak van 23 april 2020, heeft de rechtbank daarover een ander standpunt ingenomen. Net als eiser nam de rechtbank namelijk aan dat het opleggen van een last onder dwangsom in situaties, waarin het niet gaat om het feitelijk herstel van de openbare orde, uitsluitend is voorbehouden aan het college. De rechtbank komt hierop echter terug. Zij kan de door verweerder genoemde uitspraak van de ABRvS van 22 april 2020 namelijk niet anders lezen dan dat in een situatie van niet acuut handhaven de burgemeester en het college allebei bevoegd zijn. Het ging in die uitspraak weliswaar om een andere verbodsbepaling uit een andere APV, maar ook daar betrof het het opleggen van een last onder dwangsom vanwege om overtreding van de norm in de toekomst te voorkomen. Er was dus geen sprake van een feitelijk herstel van de openbare orde. De burgemeester was echter toch het bevoegde bestuursorgaan. [5] Uit deze uitspraak volgt, in aanscherping op de Afdelingsuitspraak van 25 september 2019, dat de burgemeester altijd bevoegd is de openbare orde te handhaven, zowel met het oog op het feitelijk herstellen van de openbare orde als in het geval van handhavingskwesties op de langere termijn.
12. Wat hiervoor is overwogen maakt dat de gemeente [gemeente] ervoor heeft kunnen kiezen alle handhaving van de openbare orde te laten uitvoeren door de burgemeester, zowel de acute als die op de meer lange termijn, zoals hier aan de orde. Er is dus, anders dan eiser betoogt, geen bevoegdheidsgebrek in deze situatie. Het betoog van eiser slaagt niet.
De last onder dwangsom
13. De last onder dwangsom is opgelegd naar aanleiding van een aanhouding van eiser op 12 maart 2020, waarbij volgens verweerder in de auto waarin eiser zat, inbrekerswerktuigen zijn aangetroffen. Eiser betwist dat de aangetroffen gereedschappen zijn aan te merken als inbrekerswerktuigen. Hij voert aan dat de in de auto aangetroffen gereedschappen niet genoemd zijn in artikel 2.24 van de APV. Volgens eiser heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld, door de verklaring van de bestuurder van de auto waarom hij de gereedschappen bij zich had, niet verder te onderzoeken. Verweerder heeft eiser volgens hem ten onrechte aangemerkt als overtreder. Eiser kan immers als bijrijder geen verwijt worden gemaakt dat er in de auto gereedschap is aangetroffen.
14. De rechtbank geeft eiser hierin geen gelijk. Uit de al eerder genoemde bestuurlijke rapportage van 20 maart 2020 blijkt er bij de aanhouding van eiser op 12 maart 2020 in de auto schroevendraaiers en een tang zijn aangetroffen. De rechtbank is het met verweerder eens dat deze gereedschappen in deze situatie moeten worden beschouwd als inbrekerswerktuigen. Aan deze conclusie dragen de overige door verweerder in de last onder dwangsom genoemde omstandigheden in grote mate bij. Eiser is namelijk op 12 maart 2020 om 01:30 uur door de politie Midden-Nederland aangehouden als bijrijder in een auto, die - zo blijkt uit de politiesystemen - veel in beeld is geweest bij verdachte situaties en auto-inbraken. Eiser komt zelf voor in de politiesystemen met antecedenten op het gebied van diefstal met braak en ook van de bestuurder van de auto zijn antecedenten op het gebied van winkeldiefstal en heling bekend. Verweerder heeft deze omstandigheden kunnen betrekken bij zijn standpunt dat eiser inbrekerswerktuigen vervoerde. Dat de werktuigen niet specifiek genoemd zijn in artikel 2.24 van de APV vindt de rechtbank niet relevant, omdat artikel 2:24 van de APV geen limitatieve opsomming van inbrekerswerktuigen bevat.
15. Dat de aangetroffen gereedschappen ook voor andere doeleinden gebruikt kunnen worden is op zich juist, maar het is aan eiser om aannemelijk te maken dat dat in dit geval ook zo is. Verweerder heeft op basis van alleen de verklaring van de bestuurder over de aanwezigheid van de gereedschappen, [6] geen nader onderzoek hoeven doen. Alle hiervoor genoemde omstandigheden maken namelijk niet aannemelijk dat de gereedschappen een andere bestemming hadden dan te dienen als inbrekerswerktuig. [7]
16. De rechtbank volgt eiser ook niet in zijn standpunt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt omdat hij slechts bijrijder was. Het tijdstip van de aanhouding, de aard van de gereedschappen, de plek waar deze zijn aangetroffen in de auto, de antecedenten van eiser en de bestuurder, en de informatie over de auto, maken dat eiser wel degelijk ook als overtreder kan worden aangemerkt en niet als een toevallige passagier die ongelukkigerwijs is ingestapt in een auto waarin inbrekerswerktuigen werden vervoerd. Verweerder heeft hem dan ook mogen verwijten dat hij inbrekerswerktuigen aan het vervoeren was.
17. Eiser stelt verder dat verweerder de bestuurlijke rapportage van 15 juli 2020 niet aan de last onder dwangsom ten grondslag heeft mogen leggen. De politie maakt in die rapportage melding van nog twee aanhoudingen van eiser. De eerste is op 9 april 2020 en de tweede op 18 juni 2020. Deze bestuurlijke rapportage en de aanhouding van 18 juni 2020 dateren van een latere datum dan de last onder dwangsom en kunnen dus niet als onderbouwing daarvan dienen. Wat betreft de aanhouding op 9 april 2020 geldt volgens eiser dat hij is vrijgesproken van de verdenking van betrokkenheid bij een poging tot diefstal met braak uit een bedrijfsauto. Ten onrechte neemt verweerder volgens eiser steeds aan dat eiser voor het feit op 9 april 2020 is veroordeeld.
18. De rechtbank volgt eiser niet in dit standpunt. Anders dan eiser stelt heeft verweerder de aanhoudingen die zijn vermeld in de bestuurlijke rapportage van 15 juli 2020 niet aan de last onder dwangsom ten grondslag gelegd. De last onder dwangsom is alleen gebaseerd op de feiten genoemd in de bestuurlijke rapportage van 20 maart 2020.
Alleen al daarom slaagt deze beroepsgrond niet.
19. Verweerder heeft in de in de bestuurlijke rapportage van 15 juli 2020 genoemde feiten en omstandigheden wel een aanwijzing mogen zien dat eiser zich ook ná 12 maart 2020 bleef bezighouden met het vervoeren van inbrekerswerktuigen. Op 9 april 2020 is eiser om 05:00 uur is aangehouden als bijrijder in dezelfde auto als waar hij op 12 maart 2020 in meereed. Hij was in gezelschap van dezelfde bestuurder als toen en in de auto werden handschoenen aangetroffen. Eiser droeg een zaklampje bij zich. Op 18 juni 2020 heeft de politie eiser in het kader van een controle aangehouden. Hij werd omstreeks 01:41 uur aangetroffen in een naburige gemeente van [gemeente] terwijl hij achter in een auto lag. Ook toen had hij gereedschappen bij zich die verweerder aanmerkt als inbrekerswerktuigen.
20. Verweerder heeft in het bestreden besluit vooral verwezen naar de aanhouding van eiser op 9 april 2020. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat deze verwijzing alleen gaat over het feit dat eiser ook bij deze aanhouding inbrekerswerktuigen vervoerde en dat verweerder niet uitgaat van een veroordeling van eiser wegens poging tot diefstal met braak.
21. Verweerder heeft de bestuurlijke rapportage bij de besluitvorming in bezwaar mogen betrekken. Dit past namelijk bij de volledige heroverweging die verweerder in de bezwaarprocedure op grond van artikel 7:11 van de Awb verricht. Hij heeft mogen concluderen dat eiser niet is gestopt met het vervoeren van inbrekerswerktuigen en hij heeft daarin (mede) aanleiding mogen zien om de last onder dwangsom in bezwaar te handhaven.
22. Verweerder heeft aan eiser dus de last onder dwangsom mogen opleggen.
De vier invorderingen
23. Verweerder heeft vervolgens drie invorderingsbesluiten genomen (waarvan er één zag op twee dwangsommen), omdat volgens hem vier dwangsommen zijn verbeurd. Aan invorderingsbesluit 1 ligt een bestuurlijke rapportage van 19 december 2020 ten grondslag, waarin is vermeld dat eiser op 10 december 2020 om 01:39 uur is aangehouden. Hij bestuurde toen zelf de auto die genoemd is in de eerdere rapportages. Op de vloer bij de bijrijdersstoel lagen twee schroevendraaiers met een platte kop, waarvan uit de politiepraktijk bekend is dat deze kunnen worden gebruikt voor het onrechtmatig openen of verbreken van sluitingen. In het dashboardkastje werden handschoenen aangetroffen, waarvan bekend is dat dit soort handschoenen vaak wordt gebruikt door criminelen om geen vingerafdrukken achter te laten.
24. Aan invorderingsbesluit 2 liggen twee bestuurlijke rapportages van 5 januari 2021 ten grondslag. In de eerste rapportage is vermeld dat eiser is aangehouden op 13 december 2020 om 02:48 uur, als enige inzittende in de eerdergenoemde auto. Hij is gevlucht voor de controle en nadat hij is klemgereden is gebleken dat er in de kofferbak schroevendraaiers lagen, waarvan uit de politiepraktijk bekend is dat deze kunnen worden gebruikt voor inbraak. Ook werden handschoenen aangetroffen. Uit de tweede bestuurlijke rapportage blijkt dat eiser is aangehouden op 31 december 2021 om 09:35 uur. Ook deze keer heeft eiser geprobeerd te vluchten nadat hij een stopteken van de politie kreeg. Hij heeft de auto waarin hij zat verlaten, maar is even later aangehouden. In de auto zijn het soort handschoenen aangetroffen dat wordt gebruikt door criminelen om geen vingerafdrukken achter te laten. Achter de bestuurdersstoel werd een zwart gereedschapskistje aangetroffen met daarin doppen en een torxset. Naast dat kistje lag een set inbussleutels. In het handschoenenvakje werd een schroevendraaier aangetroffen, van het type waarvan bekend is dat het wordt gebruikt voor het vergemakkelijken van diefstal door middel van braak.
25. Aan invorderingsbesluit 3 ligt een bestuurlijke rapportage ten grondslag van
30 april 2021 waarin feiten staan vermeld over een aanhouding op 27 april 2021 om
04:00 uur. Dit maal was eiser op de fiets en vervoerde hij een gereedschapskist. Eiser heeft geprobeerd te vluchten voor de politie. Nadat hij was aangehouden bleek dat in de fietstassen gereedschap is aangetroffen. De politie heeft daarin een set inbussleutels, een houder met bitjes en een schroevendraaier voor deze bitjes aangetroffen. Ook trof de politie bij eiser een schroevendraaier, een zelftappende schroef en een ruitentikker aan. De politie kent deze gereedschappen uit de praktijk; zij worden gebruikt voor het vergemakkelijken van diefstaf door middel van braak.
26. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen de drie invorderingsbesluiten. De bezwaarschriften zijn doorgestuurd als beroepschriften. De beroepsgronden tegen de verschillende invorderingsbesluiten zijn nagenoeg identiek en de rechtbank zal ze dan ook gezamenlijk bespreken.
27. Eiser voert aan dat de gereedschappen die zijn aangetroffen ten onrechte zijn aangemerkt als inbrekerswerktuigen. Met name de aanwezigheid van handschoenen in de auto is goed te verklaren, omdat dit items zijn die door instanties juist worden aanbevolen om in het kader van de veiligheid in de auto voorhanden te hebben. Ook de aanwezigheid van schroevendraaiers is goed te verklaren, omdat die nodig zijn voor reparaties.
Volgens eiser heeft verweerder onzorgvuldig gehandeld door zijn verklaring voor de aanwezigheid van de gereedschappen niet nader te onderzoeken. Eiser houdt van knutselen aan zijn auto. Bij de aanhouding op 13 december 2020 heeft hij concreet verklaard dat hij de gereedschappen nodig had om zijn remschijven te vervangen. Verweerder had daar nader onderzoek naar moeten doen. Bijvoorbeeld door na te gaan of eiser de remschijven bij zich had, zoals hij heeft gesteld.
28. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Verweerder heeft de hiervoor opgesomde gereedschappen die zijn aangetroffen bij de aanhoudingen in alle vier de gevallen mogen aanmerken als inbrekerswerktuigen. Daarbij spelen de omstandigheden waaronder deze gereedschappen zijn gevonden een belangrijke rol. Relevant is dat eiser al eerder in verband is gebracht met het vervoeren van inbrekerswerktuigen en dat er antecedenten van hem bekend zijn. Hij reed in drie van de vier gevallen in een auto die al vaker in verband is gebracht met criminele activiteiten. In drie van de vier situaties speelt ook het tijdstip waarop eiser is aangehouden een rol, te weten 01:39 uur, 02:48 uur en 04:00 uur. Eiser is bovendien steeds aangehouden in een wijk in [gemeente] waar veel inbraken voorkomen. Van een deel van de aangetroffen werktuigen, waaronder de handschoenen en de platte schroevendraaiers, is bekend dat juist het bij eiser aangetroffen type vaak wordt gebruikt door criminelen. In drie van de vier situaties is eiser vervolgens gevlucht voor de politie dan wel heeft hij hiertoe een poging ondernomen, wat bijdraagt aan de aanname dat hij niet gepakt wilde worden met inbrekerswerktuigen om verbeuring van de dwangsommen te voorkomen. Eiser vindt dat verweerder had moeten onderzoeken of hij op 13 december 2020 remschijven bij zich had, omdat dit zijn verklaring zou ondersteunen dat hij de gereedschappen nodig had om deze te vervangen. Zoals de rechtbank hiervoor heeft overwogen in het kader van de last onder dwangsom geldt, dat de hiervoor genoemde omstandigheden waaronder de gereedschappen zijn aangetroffen, geen aanleiding geven om ervan uit te gaan dat eiser deze gereedschappen voor iets anders nodig had dan voor het plegen van een inbraak. Het is aan eiser om deze aanname concreet te weerleggen. Al zouden er remschijven in de kofferbak aanwezig zijn geweest, dan nog blijft staan dat eiser op 13 december 2020 om 02:48 uur is aangehouden terwijl hij schroevendraaiers vervoerde van het type dat gebruikt wordt voor inbraak. Dit in combinatie met de overige omstandigheden, maken dat verweerder ervan uit mocht gaat het hier om inbrekerswerktuigen ging.
29. De rechtbank gaat ook voorbij aan het standpunt van eiser dat hij nu eenmaal graag aan zijn auto sleutelt. Aan eiser is een last onder dwangsom opgelegd om geen inbrekerswerktuigen te vervoeren en hij is dus een gewaarschuwd mens. Het had er zich - gelet op zijn achtergrond - van bewust moeten zijn dat hij niet, en in zijn geval vooral niet ’s nachts of in de vroege ochtend, gereedschap mocht vervoeren in zijn auto of op zijn fiets.
30. Dat verweerder bij de invorderingsbesluiten ten onrechte zou hebben verwezen naar de aanhouding van eiser op 9 april 2020, volgt de rechtbank evenmin en zij verwijst naar wat zij daarover in punt 21 al heeft overwogen.
31. De rechtbank komt tot de conclusie dat de vier dwangsommen zijn verbeurd en dat verweerder tot invordering van de dwangsommen heeft kunnen overgaan. Er zijn verder ook geen concrete omstandigheden naar voren gebracht waarom verweerder in redelijkheid niet tot invordering zou kunnen overgaan. Ook het beroep, voor zover gericht tegen de invorderingsbesluiten, slaagt niet.
32. Het beroep is dus ongegrond.
33. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, rechter, in aanwezigheid van mr. M.E.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken 27 september 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl..
griffier
rechter

De rechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.

Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
BIJLAGE
Algemene wet bestuursrechtArtikel 5:39
1. Het bezwaar, beroep of hoger beroep tegen de last onder dwangsom heeft mede betrekking op een beschikking die strekt tot invordering van de dwangsom, voor zover de belanghebbende deze beschikking betwist.
[…]
GemeentewetArtikel 125
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2 De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3 De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door de burgemeester, indien de last dient tot handhaving van regels welke hij uitvoert.
[…]
Artikel 160
1 Het college is in ieder geval bevoegd:
a. het dagelijks bestuur van de gemeente te voeren, voor zover niet bij of krachtens de wet de raad of de burgemeester hiermee is belast;
[…]
Artikel 172
1. De burgemeester is belast met de handhaving van de openbare orde.
2 De burgemeester is bevoegd overtredingen van wettelijke voorschriften die betrekking hebben op de openbare orde, te beletten of te beëindigen. Hij bedient zich daarbij van de onder zijn gezag staande politie.
3 De burgemeester is bevoegd bij verstoring van de openbare orde of bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan, de bevelen te geven die noodzakelijk te achten zijn voor de handhaving van de openbare orde.
Algemene plaatselijke verordening [gemeente]Artikel 2.24
1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen, zoals lopers, valse sleutels, touwladders, lantaarns e.d. te vervoeren of bij zich te hebben, dat ertoe kan dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de genoemde voorwerpen of middelen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd voor het verschaffen van de in het eerste lid bedoelde handelingen.

Voetnoten

5.Zie onder punt 4.2 van die uitspraak.
6.De bestuurder heeft verklaard dat hij de werktuigen bij zich had om zijn deur en box te maken.
7.Vgl. de uitspraak van de ABRvS van 19 augustus 2020 ECLI:NL:RVS:2020:2001.