ECLI:NL:RBMNE:2021:49

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 januari 2021
Publicatiedatum
12 januari 2021
Zaaknummer
20/1704
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering voor dak- en thuisloze; ondeugdelijk onderzoek naar verblijfplaatsen

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 14 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. C.T.W. van Dijk, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser had een bijstandsuitkering aangevraagd op grond van de Participatiewet, specifiek voor dak- en thuislozen. De aanvraag werd door verweerder afgewezen, omdat eiser niet kon aantonen dat hij tot de doelgroep van dak- en thuislozen behoorde. Verweerder voerde aan dat eiser niet op de door hem opgegeven adressen was aangetroffen, maar slechts op het adres van zijn ouders. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat het onderzoek van verweerder naar de verblijfplaatsen van eiser ondeugdelijk was. Eiser had meerdere verblijfadressen opgegeven, maar verweerder had slechts onderzoek gedaan naar het adres van zijn ouders. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat niet was aangetoond dat eiser niet op de opgegeven adressen verbleef. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser, met inachtneming van de uitspraak. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.068,-.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/1704

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. C.T.W. van Dijk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder (gemachtigde: E. Chahid).

Procesverloop

Met het besluit van 17 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet (bijstandsuitkering) naar de norm voor een dak- en thuisloze afgewezen.
Met het besluit dat is gedateerd op 5 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 januari 2021. Eiser was aanwezig in de zittingszaal samen met zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die via een skypeverbinding deelnam.

Overwegingen

1. Eiser heeft verzocht om vrijstelling van betaling van het griffierecht. De rechtbank wijst dit verzoek toe, gelet op de omstandigheden die zijn aangevoerd.
2. Eiser heeft op 16 oktober 2019 een bijstandsuitkering aangevraagd, als dak- en thuisloze, om in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien.
3. Verweerder heeft de aanvraag om een uitkering met het primaire besluit afgewezen. De genoemde reden is dat verweerder niet zou kunnen vaststellen of eiser behoort tot de doelgroep dak- en thuislozen. Hij is volgens verweerder namelijk niet aangetroffen op diverse door hem opgegeven adressen/ locaties, maar enkel op het adres van zijn ouders.
4. Tegen het primaire besluit heeft eiser tijdig bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar met het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Standpunt van eiser
5. Eiser stelt dat ten onrechte geen bijstandsuitkering voor een dak- en thuisloze is toegekend. Hij verbleef namelijk wel degelijk op verschillende adressen. Zo heeft eiser aan verweerder drie verblijfadressen doorgegeven waar hij afwisselend twee a drie nachten per week was. Daarnaast heeft eiser de telefoonnummers van twee personen doorgegeven waar hij afwisselend verbleef.
6. De wisselende verblijfadressen van eiser volgen ook uit de feitelijke gegevens die bij verweerder bekend zijn. Eiser verbleef 7 januari 2020 bij zijn ouders waar hij, zoals doorgegeven aan verweerder, ook de nacht had doorgebracht en zodoende in de ochtend van 8 januari 2020 ook nog was. De nacht van 8 op 9 januari 2020 had eiser in een auto doorgebracht. Ook dit had hij aan verweerder doorgegeven die het, na een bezoek aan de auto dezelfde ochtend, had bevestigd. Op 14 januari 2020 had wederom een deurbezoek plaatsgevonden bij de ouders van eiser. Eiser heeft toen doorgegeven dat hij de nacht ervoor ergens anders had overnacht en ook de komende nacht elders zou verblijven. Eiser heeft verteld dat hij niet permanent op het adres van zijn ouders kon verblijven vanwege problemen met zijn vader.
7. De besluitvorming heeft onzorgvuldig plaatsgevonden. Verweerder heeft namelijk in een tijdsbestek van slechts twee weken vier controles uitgevoerd, waarbij de eerste drie controles direct achter elkaar plaatsvonden. Eiser heeft drie verschillende adressen opgegeven, maar verweerder heeft alleen onderzoek verricht bij het adres van zijn ouders. Daarbij mag niet zomaar worden aangenomen dat het meerdere keren verblijven op één adres dus betekent dat niet op de andere adressen wordt verbleven. [1] Tot slot stelt eiser dat hij ten onrechte in bezwaar niet gehoord is.
Standpunt van verweerder
8. Eiser heeft een bijstandsuitkering aangevraagd voor een dak- en thuisloze. Hij behoort echter niet tot deze doelgroep. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat eiser niet op verschillende adressen verblijft, omdat hij een vast logeeradres heeft en alleen op dat adres is aangetroffen. De bijstandsuitkering is dus terecht afgewezen. Daarbij is niet gebleken van een dringende reden om hiervan af te wijken.
9. Ten overvloede voert verweerder aan dat ook geen (reguliere) bijstandsuitkering toegekend kan worden als uitgegaan wordt van een vast woonadres (het adres waar eiser telkens is aangetroffen). De reden is dat eiser te weinig informatie heeft verstrekt om een dergelijk recht vast te stellen.

Beoordeling

10. De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve gesteld voor de vraag of het beroep ontvankelijk is. Inhoudelijk gaat het erom of verweerder terecht de aangevraagde bijstandsuitkering voor een dak- en thuisloze heeft afgewezen.
Ontvankelijkheid van het beroep
11. Eiser heeft op 29 april 2020 een beroepschrift op nader aan te voeren gronden ingediend. Als uitgegaan wordt van 5 maart 2020 als verzenddatum van het bestreden besluit, dan is dit niet binnen de bezwaartermijn van zes weken. [2] Eiser stelt echter dat hij pas op 3 april 2020 heeft vernomen van het bestreden besluit.
12. De rechtbank overweegt dat de bezwaartermijn aanvangt, nadat het besluit op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [3] Het is aan verweerder om aannemelijk te maken dat het bestreden besluit naar het juiste adres is verzonden. Vereist is dat het bestreden besluit een juiste adressering en verzenddatum bevat en dat sprake is van en deugdelijke verzendadministratie. [4] Het primaire besluit is geadresseerd aan het [adres 1] ( [postcode] te [woonplaats] en het bestreden besluit aan het [adres 2] ( [postcode] ) te [woonplaats] . Verweerder heeft desgevraagd ter zitting verklaard dat de [letter] in het adres een verschrijving is en dat het bestreden besluit gericht had moeten zijn aan [adres 1] . Ook heeft verweerder aangegeven dat het bestreden besluit per gewone post is verzonden (niet per aangetekende post) en dat er geen verzendadministratie is. Hiermee heeft verweerder niet voldaan aan de op haar rustende bewijslast. Om deze reden moet er vanuit gegaan worden dat eiser het bestreden besluit pas op 3 april 2020 heeft ontvangen.
13. In deze situatie is het wel van belang dat eiser nadat hij bekend is geworden met het bestreden besluit (3 april 2020) alsnog zo spoedig mogelijk beroep instelt. In beginsel geldt hiervoor een termijn van twee weken. [5] Eiser stelt dat het door hem digitaal ingevulde klachtformulier van 14 april 2020 in feite een inleidend beroepschrift is, waarvoor op verweerder een doorzendplicht rust. De rechtbank overweegt dat eiser op dit formulier zijn naam en (tijdelijke?) adres heeft ingevuld, dat het gedateerd is, een kenmerk van het bestreden besluit bevat (zie zaaknummer: 7256118) en dat er gronden in te lezen zijn onder meer over een hoorzitting en de zorgvuldigheid van de besluitvorming. Gezien de vereisten uit artikel 6:5 van de Awb kan het als beroepschrift worden aangemerkt en is dus, na ontvangst van het bestreden besluit, tijdig beroep ingesteld. Het beroep wordt ontvankelijk geacht.
Hoorplicht in bezwaar
14. Eiser stelt dat hij ten onrechte in de bezwaarfase niet gehoord is. [6] Verweerder voert aan dat eiser uitgenodigd zou zijn voor een hoorzitting op 3 maart 2020, maar eiser heeft deze uitnodiging nooit ontvangen. Het postvak van de gemeente gebruikte eiser niet, omdat hij al op 17 januari 2020 zou worden uitgeschreven door zijn coach en de communicatie altijd per e-mail is verlopen.
15. De rechtbank overweegt dat het horen van een belanghebbende een essentieel onderdeel is van de bezwaarprocedure. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift geschreven:
“Ja, ik wil mijn bezwaar graag op een hoorzitting toelichten.”Van belang is daarom of eiser correct is uitgenodigd voor een hoorzitting. De uitnodiging waar verweerder zich op baseert zit niet bij de gedingstukken in het procesdossier. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting verteld dat de uitnodiging niet per aangetekende post is verzonden en dat ook geen verzendadministratie aanwezig is. Om deze reden komt het risico van onduidelijkheid over een correcte verzending voor verweerder. In het navolgende zal de rechtbank beoordelen wat dit gebrek voor het bestreden besluit en de proceskosten betekent.
Doelgroep en (gestelde) verblijf op wisselende adressen
16. In bepaalde omstandigheden kan bijstand worden verleend aan een belanghebbende die niet is ingeschreven in de basisregistratie personen (BRP). [7] Het gaat hierbij niet alleen om personen die op straat leven, maar ook om personen die afwisselend op verschillende adressen of locaties kortdurend of tijdelijk onderdak hebben, maar geen vaste woon- of verblijfplaats en geen adres hebben.
17. Personen die een vaste woon- of verblijfplaats hebben maar niet met een woon- of briefadres staan ingeschreven in de BRP en personen die geen vaste woon- of verblijfplaats hebben maar wel met een woon- of briefadres staan ingeschreven in de BRP behoren niet tot de doelgroep. Zij vallen onder het bepaalde in artikel 40, eerste lid, eerste volzin, van de PW. [8]
18. Voor het beoordelen van de vraag of een betrokkene recht op bijstand heeft als een adresloze is de feitelijke woon- en leefsituatie van de betrokkene van doorslaggevend belang. De vraag of een betrokkene een vaste woon- of verblijfplaats heeft dient, net zoals de vraag waar iemand zijn hoofverblijf heeft, te worden beantwoord aan de hand van concrete feiten en omstandigheden. Het enkele feit dat een betrokkene langer dan drie dagen op één adres verblijft is daarvoor niet doorslaggevend. [9]
19. Verweerder heeft bijstandsuitkering geweigerd, omdat op grond van het handhavingsonderzoek niet vast is komen te staan dat eiser op verschillende adressen verblijft. Dit handhavingsonderzoek bestaat uit vier (deur)bezoeken en een waarneming. Deze hebben plaatsgevonden in een tijdsbestek van één week, namelijk op 7 januari 2020, 8 januari 2020, 9 januari 2020 en 14 januari 2020. Eiser is op het adres van zijn ouders aangetroffen op 7 januari 2020, 8 januari 2020 en 14 januari 2020. Op 9 januari 2020 is eiser aangetroffen op een terrein van een benzinepomp in een van zijn broer geleende auto. Ter zitting heeft verweerder aangevuld dat eiser destijds zelf heeft verklaard dat de twee andere door hem opgegeven verblijfadressen tijdelijk geen alternatieven vormden. Op één adres was volgens hem sprake van een verbouwing en bij het andere adres was eisers vriend op vakantie.
20. Eiser heeft hier tegenin gebracht dat hij bij de intake voor een uitkering maar drie adressen kon doorgeven. Hoewel eiser open is geweest over het gegeven dat hij feitelijk op meerdere adressen verbleef, wilde verweerder slechts drie adressen noteren vanwege de efficiëntie bij de handhaving. Daarbij kon eiser op twee plekken inderdaad even niet verblijven, maar dit betrof slechts een tijdelijke verhindering.
21. De rechtbank overweegt dat dit handhavingsonderzoek, gezien de duur en het aantal bezoeken, te zeer het karakter heeft van een steekproef en van incidentele waarnemingen. Niet duidelijk is geworden dat de tijdelijke verhinderingen van eiser dusdanig lang waren dat hij dus niet op de alternatieve adressen verbleef. De conclusie van verweerder dat de door eiser opgegeven verblijfadressen onjuist zijn en dat hij niet onder de doelgroep valt van een dak- en thuisloze/ adresloze is hiermee onvoldoende onderbouwd. Ook is niet vast komen te staan dat de door eiser opgegeven verblijfadressen onjuist zijn. Dit betekent dat het beroep van eiser slaagt.
Conclusie
22. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat eiser gelijk krijgt.
23. Het bestreden besluit wordt vernietigd. De rechtbank draagt verweerder op binnen zes weken, na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak, een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiser.
De rechtbank kan niet zelf in de zaak voorzien, omdat geconstateerd is dat het onderzoek onvoldoende is om te bepalen of sprake is van wisselende verblijfadressen. Verweerder zal hier nader onderzoek naar moeten doen. Verder beschikt de rechtbank niet over de systemen en gegevens (zoals Suwinet ) die nodig zijn om een aanvraag te beoordelen.
24. Vanwege de gebreken aan het vernietigde bestreden besluit wordt verweerder veroordeeld de proceskosten van eiser te voldoen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).
25. De rechtbank wijst erop dat eiser wegens betalingsonmacht is vrijgesteld van het betalen van griffierecht, zodat verweerder niet op grond van artikel 8:74 van de Awb griffierecht hoeft te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De beslissing is uitgesproken op 14 januari 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 16 juli 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:2377
2.artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
3.artikel 6:8, eerste lid, van de Awb
4.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1045
5.zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 31 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1354
6.artikel 7:2 van de Awb
7.artikel 40, eerste lid, tweede volzin, van de Participatiewet (Pw) j.o. artikel 11, eerste lid, Besluit Pw
8.zie de uitspraak van de Raad van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1388 r.o. 4.3
9.zie de uitspraak van de Raad van 4 april 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1388 r.o. 4.6