ECLI:NL:RBMNE:2021:4068

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
21_3130
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tot sluiting van een woning op basis van de Opiumwet na aantreffen van drugs en vuurwapen

Op 25 augustus 2021 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een zaak waarin de burgemeester van de gemeente Utrecht een woning heeft gesloten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De sluiting volgde op een doorzoeking op 15 juni 2021, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid drugs, waaronder hasj en vermoedelijk cocaïne, alsook een vuurwapen en attributen voor drugshandel zijn aangetroffen. De burgemeester stelde dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde, gezien de ernst van de situatie en de kwetsbaarheid van de omgeving. De verzoeker, die de woning huurt, maakte bezwaar tegen de sluiting en verzocht om een voorlopige voorziening. Hij ontkende betrokkenheid bij de aangetroffen drugs en stelde dat de sluiting een punitieve sanctie was. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de burgemeester op basis van de aangetroffen feiten bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting evenredig was, ondanks de ingrijpende gevolgen voor de verzoeker. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af, met de overweging dat de sluiting een herstelmaatregel was en niet bedoeld als straf. De uitspraak benadrukt de noodzaak van het handhaven van de openbare orde in kwetsbare wijken en de verantwoordelijkheid van de huurder voor wat er in zijn woning gebeurt.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/3130

uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 augustus 2021 in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. Y. Bouchikhi),
en

de burgemeester van de gemeente Utrecht, verweerder(gemachtigde: M. Akkersdijk).

Als derde-partij neemt aan het geding deel: Stichting Mitros, te Utrecht

(gemachtigde: mr. P.F.M. Broos).

Procesverloop

In het besluit van 20 juli 2021 heeft verweerder de woning aan de [adres] in [plaats] op grond van artikel 13b van de Opiumwet gesloten met ingang van 2 augustus 2021 voor de duur van zes maanden.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 12 augustus 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Verzoeker heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Schilder, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde.

Overwegingen

Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Verzoeker huurt de woning aan de [adres] van de Stichting Mitros. Op 15 juni 2021 is er door de politie een doorzoeking gedaan in de woning en een auto. De politie heeft verweerder middels een bestuurlijke rapportage geïnformeerd over de bevindingen bij deze doorzoeking.
In deze bestuurlijke rapportage staat, samengevat en voor zover van belang, het volgende:

In de woning is aangetroffen:
- ruim 100 gram hasj;
- verschillende dure horloges;
- goederen die gebruikt worden bij de handel in drugs, zoals een weegschaal en circa 80 sealbags;
- aantekeningen die te maken hebben met criminaliteit en/of drugshandel;
- een heuptas met €575,- aan contanten;
- geld, besmeurd met blauwe verf. Dergelijk sporen zijn vaak afkomstig van onder meer plofkraken, zo is de politie ambtshalve bekend;
- meerdere kledingstukken van dure merken;
- verschillende zwarte sporttassen waarop de speurhond voor drugs aansloeg;
- een GPS-tracker geschikt om voertuigen te volgen;

In de kelderbox/berging is aangetroffen:
- 1640 gram hasj;
- een zakje wit poeder van 3,4 gram met vermoedelijk cocaïne;
- vuurwapen inclusief 13 patronen;
- goederen geschikt voor het bouwen van een hennepkwekerij;

In de auto waarvan de sleutels in de woning lagen is aangetroffen:
- 94 gram hasj;
 Bij het onderzoek werd een politie speurhond gebruikt die getraind is in het opsporen van verdovende middelen. Deze hond is meerdere keren aangeslagen.
4. Verweerder is op basis van deze bevindingen overgegaan tot het sluiten van de woning en het bijbehorende erf voor de duur van zes maanden. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat hij daartoe bevoegd is op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Er is namelijk een handelshoeveelheid hard- en softdrugs in de woning en op het erf aangetroffen. Verder zijn er in de berging goederen aantroffen die bestemd zijn voor het opzetten van een hennepkwekerij, en die dus zien op voorbereidingshandelingen zoals bedoeld in de Opiumwet. Volgens het beleid van verweerder wordt er dan in beginsel overgegaan tot een sluiting van drie maanden, tenzij er sprake is van verzwarende omstandigheden. Dan gaat verweerder over tot een sluiting van zes maanden. Volgens verweerder is er in dit geval sprake van dergelijke omstandigheden, omdat er een grote hoeveelheid softdrugs is aangetroffen, en vermoedelijk ook harddrugs, het aannemelijk is dat de woning bekend staat als drugspand, er een vuurwapen is aangetroffen in de berging van de woning en dat daaruit volgt dat er sprake is van een risico voor de reeds kwetsbare woon- en leefomgeving in [wijk] . De belangenafweging leidt volgens verweerder niet tot een andere uitkomst. Hoewel de sluiting van de woning een ingrijpende maatregel is die verzoeker treft in zijn woongenot, is verweerder van mening dat het maatschappelijk belang van het herstel van de openbare orde in de omgeving zwaarder weegt.
De bevoegdheid tot sluiting
5. Verzoeker voert aan dat verweerder niet bevoegd is om tot sluiting van de woning over te gaan. Hij ontkent dat er hasj, dure horloges, merkkleding en geld afkomstig van plofkraken in de woning zijn aangetroffen. Verzoeker noch iemand anders, is ook door de strafrechter veroordeeld in verband met deze feiten. Wat in de kelderbox is aangetroffen is niet van verzoeker. De sleutel van die kelderbox was verzoeker al geruime tijd kwijt, zodat het ook niet onaannemelijk was dat hij niet wist dat daarin drugs en een wapen lag. Verder overlegt verzoeker ter zitting een tweetal nieuwsberichten over het besluit van de burgemeester. Volgens verzoeker maakt deze berichtgeving, op basis van uitlatingen van verweerder, dat er sprake is van een punitieve sanctie. Verweerder maakt misbruik van haar bevoegdheid, aldus verzoeker.
6. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is verweerder op grond van artikel 13b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Opiumwet in beginsel bevoegd om tot sluiting van de woning over te gaan. Dit artikel luidt: "
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is." Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat er een grote hoeveelheid drugs is aangetroffen. Als uitgangspunt wordt aanvaard dat bij aanwezigheid van meer dan 5 gram of 5 planten softdrugs de aangetroffen hoeveelheid softdrugs in beginsel (mede) bestemd wordt geacht voor de verkoop, aflevering of verstrekking. Het is dan vervolgens aan de rechthebbende op de woning om aannemelijk te maken dat de aangetroffen hoeveelheid softdrugs niet voor verkoop, verstrekking of aflevering aanwezig was. [1] Bovendien zijn er goederen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de grootschalige hennepteelt. Tevens is er een vuurwapen aangetroffen, tezamen met contant geld met inktvlekken en dure merkkleding en horloges. De enkele stelling van verzoeker die er op neerkomt dat de feiten uit de bestuurlijke rapportage onjuist zijn, vindt de voorzieningenrechter onvoldoende voor het oordeel dat verweerder niet mocht uitgaan van wat er op deze punten in de bestuurlijke rapportage is opgenomen. De voorzieningenrechter ziet ook verder geen aanknopingspunten voor twijfel aan (weergave van) de bevindingen van de politie op de dag van de doorzoeking in de woning. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook in aanmerking dat verzoeker blijkens de bestuurlijke rapportage ten overstaan van de politie heeft verklaard dat de aanwezige hasj, zowel in de woning als in de kelderbox, van hem was en dat hij de spullen in de kelderbox bewaarde voor iemand anders. Hij wilde niet vertellen voor wie hij de spullen bewaarde. Dat hij nu zonder verdere toelichting terugkomt op die eerdere verklaring betekent niet dat verweerder niet van de juistheid van de bestuurlijke rapportage mocht uitgaan.
7. Verder is het naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zo dat er door de nieuwsberichten over de sluiting sprake is van een punitieve sanctie. De sluiting van de woning is een herstelmaatregel, die er op gericht is om het gebruik en de bekendheid van de woning in het criminele circuit weg te nemen, en om op die manier de openbare orde te herstellen. Uitingen van de burgemeester in de media over de sluiting van de woning maken op zichzelf niet dat de sanctie een leed-toevoegend karakter krijgt. [2] De noodzakelijkheid van de sluiting
8. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder in redelijkheid van de bevoegdheid om de woning te sluiten gebruik heeft gemaakt. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de noodzaak tot sluiting ontbreekt, nu de gestelde doelen van de sluiting daarmee niet kunnen worden bereikt. Er is bovendien nooit sprake geweest van enige overlast bij het pand. Dat hebben de buren ook in diverse schriftelijke verklaringen bevestigd. Ook is er geen ‘loop’ naar het pand en geen aantasting van de openbare orde. En als dat al wel zo zou zijn, dan is dat gevaar weggenomen doordat verzoeker is aangehouden.
9. Volgens artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) handelt een bestuursorgaan overeenkomstig een beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Verweerder moet alle omstandigheden van het geval betrekken in zijn beoordeling en dient te bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden. Bij deze beoordeling is in de eerste plaats van belang in hoeverre sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding. Vervolgens moet worden beoordeeld of sluiting van het pand evenredig is. [3]
10. De voorzieningenrechter overweegt over de noodzaak van de sluiting als volgt. Uit de bestuurlijke rapportage volgt dat in de woning en de kelderbox van verzoeker een grote hoeveelheid softdrugs (en vermoedelijk ook harddrugs) is aangetroffen die ruim de gebruikershoeveelheid overschrijdt. Dat enkele feit maakt het in beginsel aannemelijk dat de aangetroffen drugs deels of geheel bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. In de woning en de kelderbox zijn ook attributen aangetroffen die te relateren zijn aan drugshandel, namelijk de lampen, schakelborden, tijdschakelaars, transformatoren, slakkenhuizen, dompelpompen, de weegschaal en de sporttassen waar de drugshonden van de politie op aansloegen. Verzoeker heeft geen alternatieve verklaring gegeven voor de aanwezigheid van deze attributen. Verder heeft verweerder het aangetroffen contante geld en de dure horloges en merkkleding mogen betrekken bij zijn oordeel dat sluiting noodzakelijk is. Niet in geschil is dat verzoeker op dit moment geen betaalde baan heeft. In dat kader heeft verweerder het opmerkelijk mogen vinden dat verzoeker in staat is om dergelijke luxe items in zijn bezit te hebben, waardoor het vermoeden gesterkt wordt dat verzoeker/de woning een rol speelt bij (drugs)criminaliteit. Verder is door verweerder onweersproken gesteld dat de wijk [wijk] kwetsbaar is voor drugscriminaliteit. Dat er geen overlastmeldingen bekend zijn bij het adres, leidt niet tot de conclusie dat er geen verstoring van de openbare orde is en dat sluiting niet noodzakelijk is. Verweerder kon in redelijkheid stellen dat van de hoeveelheid drugs en aanwezigheid van een vuurwapen een risico voor de omgeving uitgaat. Verweerder heeft ook mogen concluderen dat de woning bij derden bekend stond als drugspand, omdat de aanleiding voor het onderzoek in de woning blijkens de bestuurlijke rapportage was gelegen in een anonieme TCI-melding, die inhield dat de woning als
stash housevoor cocaïne werd gebruikt. Verweerder heeft zich gezien de ernst van de aangetroffen situatie ook in redelijkheid op het standpunt gesteld dat van sluiting van de woning (ook) een signaal uitgaat. Het laat het criminele circuit en buurtbewoners zien dat dergelijke activiteiten niet worden getolereerd en dat het loont om meldingen hierover te doen. In een kwetsbare wijk als [wijk] heeft verweerder ook daaraan een groot gewicht mogen toekennen. Gezien al deze omstandigheden heeft verweerder naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter in redelijkheid overwogen dat een sluiting noodzakelijk is voor het herstellen van de openbare orde.
Evenredigheid van de sluiting
11. Aan de voor de gebruiker van het pand mogelijk zeer ingrijpende gevolgen van de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet moet een zwaar gewicht worden toegekend bij de beoordeling van de vraag of verweerder in redelijkheid van de in die bepaling neergelegde bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken en, zo ja, of de wijze waarop de bevoegdheid is toegepast evenredig is. Bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting moeten daarom onder meer de verwijtbaarheid en de gevolgen van de sluiting in aanmerking worden genomen.
Verwijtbaarheid
12. Verzoeker betwist de feiten uit de bestuurlijke rapportage en benadrukt dat hij nog niet onherroepelijk is veroordeeld voor de genoemde feiten. Er is volgens verzoeker sowieso geen sprake van een ernstige situatie, zodat verweerder had moeten volstaan met een waarschuwing.
13. Volgens vaste rechtspraak van de ABRvS kan het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding afzonderlijk of tezamen met andere omstandigheden maken dat verweerder niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid tot sluiting gebruik heeft kunnen maken. Zo kan de betrokkene geen verwijt worden gemaakt, als hij niet op de hoogte was en evenmin redelijkerwijs op de hoogte kon zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen drugs in het pand. [4]
14. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is de huidige stelling van verzoeker dat hij geen weet had van de aangetroffen drugs en goederen onvoldoende voor het aannemen van het ontbreken van verwijtbaarheid. Verzoeker is gebruiker van het pand. Hij wist of behoorde daarom te weten wat er in zijn woning gebeurde. Verzoeker heeft bovendien tegenstrijdige verklaringen gegeven over de spullen in de woning en de kelderbox. Dat verzoeker hier geen weet van had, vindt de voorzieningenrechter ongeloofwaardig. Dat verzoeker niet veroordeeld is voor deze feiten, maakt dat niet anders. Verzoeker is verantwoordelijk voor wat er in de woning gebeurt. Gezien deze omstandigheden ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor het oordeel dat aan verzoeker (bestuursrechtelijk) geen enkel verwijt kan worden gemaakt.
15. De voorzieningenrechter volgt verzoeker verder ook niet in zijn standpunt dat het besluit van verweerder in strijd is met de onschuldpresumptie. Van een schending van de onschuldpresumptie is naar de vaste rechtspraak van de ABRvS sprake indien een rechterlijke beslissing of een uiting van een ambtenaar een oordeel weergeeft omtrent de schuld van iemand die is aangeklaagd ter zake van het plegen van een strafbaar feit, voordat de schuld van die persoon in de strafrechtelijke procedure is komen vast te staan. [5] Het enkel uitspreken van een vermoeden dat iemand schuldig is aan het strafbare feit waarvoor hij is aangeklaagd, levert echter geen schending van de onschuldpresumptie op. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat na een eigen beoordeling van de inhoud van de bestuurlijke rapportage aannemelijk is geworden dat verzoeker betrokken is bij drugshandel. Verweerder is voor deze conclusie niet teruggevallen op een (nog niet afgeronde) strafrechtelijke procedure. Ook de bewoordingen in het besluit wijzen er naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter niet op dat verweerder verzoeker strafrechtelijk al schuldig acht voordat de strafrechter daar eventueel iets over heeft gevonden.
De gevolgen van de sluiting
16. Verder is het besluit volgens verzoeker buitenproportioneel. Verzoeker zou met zijn verloofde in de woning gaan wonen na hun huwelijk, en door de sluiting worden zij in hun woongenot geraakt. Hun relatie staat hierdoor ernstig onder druk. Bovendien wordt de huurovereenkomst door de woningstichting ontbonden als gevolg van het besluit. Het besluit van verweerder is in strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), aldus verzoeker.
17. Naar het voorlopige oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder in redelijkheid overwogen dat een sluiting ingrijpend is, maar dat de hoeveelheid aangetroffen drugs, de druggerelateerde goederen, het vuurwapen, de kwetsbaarheid van de omgeving, en daarmee het belang van het herstel van de openbare orde, in dit geval zwaarder wegen.
18. Hierbij acht de voorzieningenrechter van belang dat het feit dat verzoeker de woning moet verlaten – en daar dus niet op korte termijn met zijn verloofde kan gaan samenwonen – inherent is aan de sluitingsbevoegdheid van verweerder. Dat verzoeker nergens anders terecht kan is wel gesteld, en op zitting is desgevraagd ook bevestigd dat verzoeker niet bij zijn verloofde kan intrekken omdat zij nog bij haar ouders woont, maar die stellingen zijn verder niet onderbouwd. Dat de huurovereenkomst wordt ontbonden is verder een indirect gevolg van de sluiting. Zoals de derde belanghebbende ter zitting heeft toegelicht is het aantreffen van de drugs in de woning voor de verhuurder de reden voor haar voornemen om de huurovereenkomst buitengerechtelijk dan wel door tussenkomst van de kantonrechter te ontbinden. Gezien de ernst van de aangetroffen situatie is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder ondanks deze zware gevolgen voor verzoeker in redelijkheid tot het bestreden besluit heeft kunnen overgaan.
19. Uit het voorgaande volgt dat het in bezwaar bestreden besluit naar verwachting in stand zal blijven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
20. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. O. Veldman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr.B.L. Meijer, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 25 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
De voorzieningenrechter is verhinderd de uitspraak te ondertekenen
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 16 juni 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:1276).
2.De voorzieningenrechter wijst in dit kader op de uitspraak van de ABRvS van 23 maart 2011 (ECLI:NL:RVS:2011:BP8750).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de ABRvS van 5 februari 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:363).
5.Zie onder andere de uitspraak van de ABRvS van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:331.