ECLI:NL:RBMNE:2021:4065

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
19 augustus 2021
Publicatiedatum
25 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/2852
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verwijtbare werkloosheid en de onderbouwing van dringende reden door het Uwv

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 19 augustus 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WW-uitkering. Eiser, die werkzaam was bij de Penitentiaire Inrichting, had zijn aanstelling beëindigd zien worden door zijn werkgever op basis van vermeende schendingen van de meldplicht volgens de Gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen. De werkgever had eiser verweten dat hij niet had gemeld dat hij in het verleden in aanraking was gekomen met de politie en dat hij niet openheid van zaken had gegeven over zijn contacten met gedetineerden. Eiser had hiertegen bezwaar gemaakt en het Uwv had zijn aanvraag voor een WW-uitkering afgewezen, stellende dat hij verwijtbaar werkloos was geworden.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de motivering van de dringende reden door het Uwv niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank constateerde dat de strafrechtelijke antecedenten van eiser, die dateren van vóór zijn aanstelling, niet als een overtreding van de meldplicht konden worden aangemerkt. Bovendien was er onvoldoende bewijs dat eiser de meldplicht had geschonden met betrekking tot zijn contacten met gedetineerden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het Uwv en droeg hen op een nieuwe beslissing te nemen, met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. Eiser kreeg tevens een vergoeding voor de proceskosten toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2852

uitspraak van de meervoudige kamer van 19 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] ,eiser,

(gemachtigde: mr. S. Wortel),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: mr. E. Witte).

Inleiding

Met ingang van 4 maart 2019 is eiser tot 3 maart 2021 aangesteld als [functie] bij de Penitentiaire Inrichting [locatie] (P.I. [locatie] ).
In het besluit van 4 december 2019 heeft de [werkgever] (de werkgever) de aanstelling met onmiddellijke ingang beëindigd. Hieraan heeft de werkgever het volgende ten grondslag gelegd:
1) Eiser is tweemaal in aanraking gekomen met de politie, te weten op 8 maart 2013 en op 19 december 2011 en hij heeft verzuimd dit aan zijn leidinggevende mee te delen. Eiser was daartoe wel verplicht volgens de Gedragscode Dienst Justitiële Inrichtingen (hierna: Gedragscode DJI);
2) Eiser heeft niet de waarheid gesproken toen door zijn leidinggevende werd gevraagd of hij in het verleden in aanraking is geweest met politie of justitie;
3) Eiser is in 2017 op bezoek geweest in de P.I. [locatie] bij zijn (toenmalige) gedetineerde buurjongen en heeft dit – in strijd met de Gedragscode DJI – niet gemeld bij zijn leidinggevende;
4) In 2017 zat een familielid van Eiser ingesloten in de P.I. [locatie] . Eiser heeft dit – in strijd met de Gedragscode DJI – niet gemeld bij zijn leidinggevende.
Op 19 december 2019 heeft eiser bij verweerder (hierna: het Uwv) per 5 december 2019 een uitkering aangevraagd op grond van de Werkloosheidswet (WW).
In het besluit van 3 februari 2020 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 5 december 2019 recht heeft op een WW-uitkering. Deze uitkering wordt echter niet uitbetaald omdat eiser verwijtbaar werkloos is geworden.
In het besluit van 3 juli 2020 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het bestreden besluit
1. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit – samengevat weergegeven – op het standpunt gesteld dat eiser zijn meldplicht heeft geschonden. Mede gelet op de hoge integriteitseisen die gesteld worden aan medewerkers van de DJI, vormt het schenden van de meldplicht een dringende reden voor ontslag. Volgens het Uwv is het schenden van de meldplicht eiser ook te verwijten. Eiser was op de hoogte van de meldplicht, of had dat moeten zijn, omdat hij de Gedragscode DJI bij het arbeidsvoorwaardengesprek op 23 januari 2019 heeft ontvangen.
Het geschil
2. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – aan dat hij niet verwijtbaar werkloos is geworden omdat hieraan geen dringende reden ten grondslag ligt. Als er al een dringende reden aan ten grondslag ligt, dan valt eiser ter zake geen verwijt te maken.
Juridisch kader
3. Het juridisch kader is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
Beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank constateert dat de motivering van de dringende reden door het Uwv in het bestreden besluit afwijkt van de motivering van de dringende reden door de werkgever in het besluit van 4 december 2019. Het Uwv onderbouwt de dringende reden in het bestreden besluit als volgt: Eiser heeft de meldplicht in de Gedragscode DJI overtreden doordat hij:
- van zijn strafrechtelijke antecedenten geen melding heeft gemaakt;
- geen openheid van zaken heeft gegeven inzake de contacten met justitiabelen gedurende zijn aanstelling. [1] Door het schenden van de meldplicht zoals die is opgenomen in de Gedragscode DJI ligt een dringende reden aan de werkloosheid ten grondslag en valt eiser ter zake een verwijt te maken. Op de zitting heeft het Uwv toegelicht dat de dringende reden niet alleen wordt gebaseerd op het bezoek dat eiser in 2017 aan een buurjongen in de P.I. [locatie] heeft gebracht, maar ook op de omstandigheid dat eiser dat bezoek heeft gebracht samen met een persoon die in 2019 in de P.I. [locatie] gedetineerd heeft gezeten toen eiser in de P.I. [locatie] werkte en dat eiser niet de waarheid heeft gesproken in een gesprek met zijn leidinggevende waarbij hij werd geconfronteerd met zijn strafrechtelijk verleden. De rechtbank zal de zaak aan de hand van de door het Uwv in het bestreden besluit gebruikte grondslag beoordelen.
Had eiser de strafrechtelijke antecedenten moeten melden?
5. De rechtbank heeft de Gedragscode DJI niet in het dossier van het Uwv aangetroffen en op de zitting heeft het Uwv bevestigd dat deze niet zelfstandig bij de besluitvorming is betrokken. In de Gedragscode DJI, versie november 2016, die de rechtbank op internet heeft opgezocht, staat onder meer:
“(..)
(pagina 15) Daarnaast heb je bij DJI een meldplicht in de volgende situaties:
(…)
  • Als je zelf verdachte bent in een strafzaak of in aanraking bent gekomen met de politie of het Openbaar Ministerie.
  • Als er iemand uit je privékring in aanraking komt met de politie of het Openbaar Ministerie.

(..)”

6. De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de Gedragscode DJI niet blijkt dat incidenten uit het verleden moeten worden gemeld, bijvoorbeeld op het moment van indiensttreding. Het gegeven dat eiser op 8 maart 2013 en 19 december 2011 (zes respectievelijk ruim zeven jaar voor zijn aanstelling bij de PI) in aanraking is gekomen met de politie, levert naar het oordeel van de rechtbank daarom geen overtreding van de meldplicht op. In dat verband acht de rechtbank van belang dat niet is gebleken dat deze incidenten hebben geleid tot een strafrechtelijke veroordeling. Als de werkgever het verleden dusdanig belangrijk vond, had het op de weg van de werkgever gelegen om eiser hier bij of voor aanvang van het dienstverband op te bevragen. Dit is volgens de toelichting van eiser op de zitting niet gebeurd, en het Uwv heeft dit ook niet bestreden. Dat in de Gedragscode DJI – zoals het Uwv ter zitting heeft betoogd – openheid één van de uitgangspunten is, en de Gedragscode DJI ruim is geformuleerd maakt het vorenstaande niet anders. In dit geval levert het niet melden van de strafrechtelijke antecedenten geen overtreding van de meldplicht op en daarmee geen onderbouwing van de dringende reden.
Overige verwijten
7. De werkgever heeft eiser verweten dat hij niet heeft gemeld dat hij in 2017 op bezoek is geweest bij zijn toenmalige gedetineerde buurjongen, dat in 2017 een persoon gedetineerd zat in de P.I. die ingeschreven was op hetzelfde adres als eiser, dat hij bij een gesprek over de strafrechtelijke antecedenten niet de waarheid heeft verteld aan zijn leidinggevende en dat de jongeman met wie hij in 2017 op bezoek is geweest in de PI [locatie] in 2019, gedetineerd is geweest (op het moment dat eiser daar werkte). De rechtbank overweegt dat het Uwv deze verwijten van de werkgever wel heeft geciteerd bij een opsomming van de feiten en omstandigheden in het bestreden besluit, maar niet zelfstandig heeft gemotiveerd en onderbouwd als grondslag van het besluit. Voor zover het Uwv dat wel heeft beoogd te doen, overweegt de rechtbank dat uit de Gedragscode DJI niet duidelijk blijkt dat eiser het bezoek in 2017 aan de P.I. [locatie] en de insluiting in 2017 van een persoon die op hetzelfde adres als eiser stond ingeschreven, allebei meer dan één jaar voor de aanstelling van eiser, had moeten melden. Ook acht de rechtbank van belang dat eiser heeft bestreden dat hij tegelijk met de desbetreffende jongeman op bezoek is geweest in de P.I. in 2017. Ook kan eiser zich niet vinden in de wijze waarop het gesprek met zijn leidinggevende op 11 september 2019 is weergegeven in het beëindigingsbesluit van 4 december 2019. Zo zou eiser niet zijn gevraagd naar de incidenten uit het verleden, maar is hij daarmee op een agressieve manier geconfronteerd, waardoor hij het gesprek heeft beëindigd. Het dossier bevat geen (ondertekende) gespreksverslagen waaruit blijkt hoe dit gesprek is verlopen en wat daarin over en weer is gezegd. Gelet op de zelfstandige onderzoeks- en motiveringsplicht van het Uwv (zie punt 7 van het juridisch kader in de bijlage), is de rechtbank van oordeel dat het Uwv het bestreden besluit op dit punt beter had moeten motiveren.
Conclusie
8. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het besluit vernietigen. Het Uwv zal een nieuwe beslissing op bezwaar moeten nemen, met inachtneming van wat de rechtbank in deze uitspraak heeft overwogen. De rechtbank sluit niet uit dat met een aanvullende motivering op basis van bijvoorbeeld nadere informatie van de werkgever alsnog tot een dringende reden en verwijtbaarheid kan worden gekomen, maar dat het gebrek in het besluit op deze wijze hersteld kan worden is nu onvoldoende zeker. Het is aan het Uwv om dit op te pakken en daar kan de rechtbank niet op vooruit lopen. De rechtbank volstaat nu dus met het vernietigen van het bestreden besluit.
9. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Het Uwv moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 748,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.496,-. Daarnaast bepaalt de rechtbank dat het Uwv het door eiser betaalde griffierecht moet vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt het Uwv op het betaalde griffierecht van € 48,- aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt het Uwv in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. K. de Meulder, voorzitter, en mr. S.C.A. van Kuijeren en mr. A. Rademaker, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 19 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

BIJLAGE

1. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt. Volgens artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden als aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 7:678 van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt.
2. In artikel 7:677, eerste lid, van het BW is bepaald dat ieder der partijen bevoegd is de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij.
3. Uit artikel 7:678, eerste lid, van het BW volgt dat voor de werkgever als dringende redenen in de zin van lid 1 van artikel 677 worden beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan gevergd worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4. In artikel 27, eerste lid, van de WW is bepaald – voor zover hier van belang – dat het Uwv een bedrag blijvend op de uitkering in mindering brengt indien de werknemer de verplichting als bedoeld in artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In artikel 27, elfde lid, van de WW is uiteengezet hoe het bedrag, bedoeld in het eerste lid, moet worden berekend.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] dient voor de vraag of er sprake is van verwijtbare werkloosheid, gelet op de tekst en de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW, een materiële beoordeling plaats te vinden van de vraag of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag ligt. Daarbij is artikel 7:678 van het BW de maatstaf en moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Tot de elementen die moeten worden gewogen, behoren de aard en ernst van de gedraging(en) van de werknemer, de wijze waarop de werkgever in de specifieke situatie en in de specifieke werkrelatie het verweten gedrag beoordeelt, de in dat verband voor de werknemer kenbare bedoeling van de werkgever, de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, en de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een beëindiging van het dienstverband voor hem zou hebben. Ook indien die gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de gedraging(en) tot de conclusie leiden dat beëindiging van de dienstbetrekking gerechtvaardigd is. Indien tot het aannemen van een dringende reden wordt geconcludeerd, zal in het kader van artikel 24, tweede lid, aanhef en onder a, van de WW ten slotte nog moeten worden getoetst of de werknemer van de dringende reden een verwijt kan worden gemaakt.
6. In uitspraak van 10 oktober 2019 [3] heeft de Centrale Raad van Beroep overwogen dat een voortvarende reactie van de werkgever op het verweten gedrag niet langer een afzonderlijke voorwaarde is voor het aannemen van een dringende reden, maar dat diens reactie op het gedrag één van de elementen is die, naast de aard en ernst van de gedraging van de werknemer en alle andere genoemde elementen, moet worden gewogen voor het antwoord op de vraag of aan het ontslag een dringende reden ten grondslag heeft gelegen.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad is het Uwv gehouden zich een eigen oordeel te vormen over de vraag of een aanvrager van een WW-uitkering verwijtbaar werkloos is geworden. Dat brengt mee dat het Uwv gehouden is zelfstandig te onderzoeken of aan de werkloosheid een dringende reden ten grondslag heeft gelegen en of de werknemer ter zake een verwijt kan worden gemaakt. Daarnaast moet het Uwv na vergaring van de nodige kennis over de relevante feiten zijn beslissing deugdelijk motiveren. [4]

Voetnoten

1.Bestreden besluit pagina 7, eerste alinea.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 november 2018 (ECLI:NL:CRVB:2018:3469).
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 12 november 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2872).