ECLI:NL:RBMNE:2021:3864

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
27 juli 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 20/872
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie opgelegd aan werkgever wegens onvoldoende re-integratie-inspanningen van werknemer na ziekte

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 27 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de oplegging van een loonsanctie. De werknemer, [werknemer], had zich op 28 juni 2017 ziekgemeld en had op 10 april 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. Het Uwv concludeerde dat [eiseres] onvoldoende re-integratie-inspanningen had verricht en legde een loonsanctie op tot 15 juli 2020. [eiseres] maakte bezwaar tegen dit besluit, maar het Uwv verklaarde het bezwaar ongegrond. In beroep voerde [eiseres] aan dat zij wel degelijk voldoende had gedaan voor de re-integratie van [werknemer]. De rechtbank oordeelde echter dat [eiseres] in redelijkheid meer had moeten doen om te onderzoeken of er herplaatsingsmogelijkheden waren voor [werknemer] na scholing en dat zij ook had moeten kijken naar deeltaken van functies binnen de organisatie. De rechtbank concludeerde dat het Uwv terecht een loonsanctie had opgelegd, omdat [eiseres] niet had voldaan aan de wettelijke eisen voor re-integratie-inspanningen. Het beroep van [eiseres] werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/872

uitspraak van de meervoudige kamer van 27 juli 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [plaats] ,

eiseres,
(gemachtigde: mr. M.J.M. Groen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder,
(gemachtigde: W.A. Postma).

Inleiding

Eiseres (hierna: [eiseres] ) is een bedrijf dat gespecialiseerd is in de productie en bewerking van vliegtuigonderdelen. [werknemer] . [werknemer] (hierna: [werknemer] ) werkte als meettechnicus I voor 40 uur per week bij [eiseres] . Op 28 juni 2017 heeft [werknemer] zich ziekgemeld.
Op 10 april 2019 heeft [werknemer] bij verweerder (hierna: het Uwv) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd.
Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de arbeidsdeskundige van het Uwv onderzocht of [eiseres] in redelijkheid voldoende heeft gedaan om [werknemer] te re-integreren. In de rapportage van 19 juni 2019 komt de arbeidsdeskundige tot de conclusie dat dat niet het geval is.
In het besluit van 20 juni 2019 (het primaire besluit) heeft het Uwv aan [eiseres] de verplichting opgelegd om het loon van [werknemer] door te betalen tot 15 juli 2020 (de loonsanctie). Het Uwv heeft aan [werknemer] meegedeeld dat de behandeling van zijn WIA-aanvraag wordt uitgesteld.
[eiseres] heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij vond dat het primaire besluit onzorgvuldig was en zij wel voldoende heeft gedaan om [werknemer] te re-integreren, zowel in spoor 1 als spoor 2.
In het besluit van 16 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard, omdat uit onderzoeken door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is gebleken dat de re-integratie inspanningen van [eiseres] onvoldoende zijn geweest.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
[werknemer] heeft geen toestemming gegeven voor het toezenden van stukken die zijn medische gegevens bevatten aan [eiseres] . De advocaat-gemachtigde van [eiseres] heeft wel kennis kunnen nemen van die stukken.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op 1 en 10 juni 2021 heeft [eiseres] aanvullende stukken ingediend.
Op 17 en 21 juni 2021 heeft de arbeidskundige bezwaar en beroep van het Uwv op de aanvullende stukken gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juni 2021. [eiseres] heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde en [A] (personeelsfunctionaris bij [eiseres] ). Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Het bestreden besluit
1. Het Uwv heeft zich in het bestreden besluit– samengevat weergegeven– op de volgende standpunten gesteld:
a. a) [eiseres] heeft in het kader van het onderzoek naar re-integratiemogelijkheden in spoor 1 niet betrokken of voor [werknemer] herplaatsingsmogelijkheden bij [eiseres] aanwezig waren na het volgen van een gerichte scholing;
b) [eiseres] heeft alleen onderzoek verricht naar passende functies voor [werknemer] in spoor 1, maar zij heeft niet gezocht naar passende deeltaken van functies binnen [eiseres] ;
c) [eiseres] had in het re-integratietraject in spoor 2 ook moeten betrekken of een gerichte administratieve opleiding aangeboden had moeten worden. Dit onderzoek heeft niet plaatsgevonden.
Het Uwv heeft zich hierbij gebaseerd op het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 14 januari 2020.
Het geschil
2. [eiseres] is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan:
a) [eiseres] heeft twee arbeidskundige onderzoeken laten verrichten (het rapport d.d. 9 augustus 2018 en een aanvullend rapport d.d. 28 februari 2019). Daaruit is gebleken dat [eiseres] voor [werknemer] geen passend werk (ook geen administratief werk) had binnen de eigen organisatie.
b) De wettelijke grondslag ontbreekt voor de door het Uwv voorgestelde jobcarving (het ‘upgraden’ van deeltaken binnen een organisatie tot een functioneel alternatief binnen de eigen onderneming). [eiseres] leidt dat af uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 12 april 2018 [1] en uit de Beleidsregels beoordelingskader Poortwachter. Daarin is vermeld dat de werkgever een functie moet ‘aandragen’ en daaruit volgt niet dat [eiseres] een functie moet creëren. Zelfs als jobcarving aan de orde zou zijn, blijkt uit de in bezwaar overgelegde verklaring van arbeidsdeskundige Lambregts van 29 november 2019 dat ook met jobcarving geen passende functie voor [werknemer] te creëren was binnen de eigen organisatie.
c) [eiseres] heeft wel degelijk onderzoek gedaan of scholing op administratief gebied de arbeidsmarktkansen van [werknemer] zou vergroten, maar daaruit is niet gebleken dat op dit vlak een lacune bestond, dan wel een lacune bestond die met een – kortdurende – training of scholing zou kunnen worden weggenomen.
Het juridisch kader
3.1
Artikel 25, negende lid, van de Wet WIA, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
“Indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 blijkt dat de werkgever zonder deugdelijke grond (…) onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verlengt het Uwv het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek (…), opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde (….) re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.”
Ingevolge artikel 65 van de Wet WIA, voor zover hier van belang, beoordeelt het Uwv of de werkgever en de verzekerde in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen, die zijn verricht.
3.2
Op grond van artikel 7:658a, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) bevordert de werkgever ten aanzien van de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, de inschakeling in de arbeid in zijn bedrijf. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever, gedurende het tijdvak waarin de werknemer jegens hem recht op loon heeft op grond van artikel 7:629 van het BW de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever.
3.3
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002,
Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (Beleidsregels) heeft het Uwv een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien het Uwv het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar het Uwv de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als het Uwv de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
3.4
Het besluit tot oplegging van de loonsanctie is een door het Uwv ambtshalve genomen besluit met een voor de werkgever belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [2] , dient het Uwv aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Het Uwv dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren. Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA dient de door het Uwv bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit haar tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. Immers, alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen.
De beoordeling door de rechtbank
4. De rechtbank constateert dat de drie beroepsgronden zich richten tegen alle drie argumenten van het Uwv voor het opleggen van de loonsanctie (aangeduid als a tot en met c). De rechtbank zal deze achtereenvolgens bespreken. Voorafgaand aan de beoordeling merkt de rechtbank het volgende op. Ter zitting is namens [eiseres] benadrukt dat [eiseres] echt werk heeft gemaakt van de re-integratie van [werknemer] en daarin ook het nodige heeft geïnvesteerd. De rechtbank constateert dat dit ook uit het dossier blijkt. Toch is de rechtbank van oordeel dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat in redelijkheid meer van [eiseres] verwacht mocht worden. De rechtbank zal dat hieronder uitleggen.
a. Heeft [eiseres] voldoende onderzocht of voor [werknemer] herplaatsingsmogelijkheden bij [eiseres] aanwezig waren na het volgen van een gerichte scholing?
5.1
[eiseres] betoogt dat zij met de arbeidsdeskundige rapportages van 9 augustus 2018 en 28 februari 2019 voldoende heeft onderzocht dat binnen haar organisatie andere functies niet passend (te maken) waren voor [werknemer] .
5.2
De arbeidskundige heeft in de rapportage van 9 augustus 2018 de functies binnen [eiseres] beschreven. Daarbij is aangegeven waarom deze functies volgens de arbeidskundige niet passend waren voor [werknemer] . Dit is in zoverre ook niet in geschil. Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank echter terecht op het standpunt gesteld dat van [eiseres] in redelijkheid verwacht mocht worden dat zij (ook) zou onderzoeken of deze functies voor [werknemer] geschikt te maken waren door middel van training of scholing. Van een dergelijk onderzoek is echter niet gebleken (ook niet in de aanvullende rapportage van de arbeidsdeskundige van 28 februari 2019). Zo is bijvoorbeeld niet gemotiveerd dat – zoals [eiseres] in beroep betoogt – een langdurige opleiding nodig zou zijn voordat [werknemer] geschikt zou zijn voor een administratieve functie bij [eiseres] .
b. Mocht het Uwv van [eiseres] verlangen dat zij onderzocht of er voor [werknemer] passende deeltaken van bestaande functies waren binnen [eiseres] ? Zo ja, heeft [eiseres] dat onderzoek goed uitgevoerd?
6.1
[eiseres] betoogt dat het niet redelijk is om van haar te verwachten dat zij deeltaken van andere functies ‘afschraapt’ en met die deeltaken een functie creëert voor [werknemer] (het zogenaamde ‘jobcarving’). Dit volgt niet uit het arbeidsrechtelijke kader, aldus [eiseres] . Voor zover het Uwv dit heeft opgenomen in de Werkwijzer Poortwachter, zou dit buiten beschouwing moeten blijven omdat dit in strijd is met artikel 7:658a van het BW.
6.2
Zoals ook blijkt uit juridisch kader dat is opgenomen in deze uitspraak (rechtsoverwegingen 3.1-3.4), gaat het in dit verband om de vraag of [eiseres] en [werknemer] in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht (artikel 65 WIA). Het kader daarvan wordt gevormd door de Wet verbetering poortwachter (artikel 7:658a en artikel 7:660a van het BW), de Regeling procesgang eerste en tweede ziektejaar, en de Beleidsregels. Deze Beleidsregels zijn volgens de Centrale Raad van Beroep niet in strijd met het wettelijk kader [3] . Ter zitting heeft gemachtigde van het Uwv toegelicht dat de Werkwijzer Poortwachter een werkinstructie is waarin de Beleidsregels zijn uitgewerkt. Deze Werkwijzer is onder meer bedoeld om werkgevers handvatten te geven [4] . Daarom is de Werkwijzer ook gepubliceerd. Hoewel de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in zijn laatste reactie heeft verwezen naar de Werkwijzer Poortwachter van 1 juni 2021, moet in deze zaak beoordeeld worden of het Uwv de Werkwijzer Poortwachter van 1 december 2018 (hierna: Werkwijzer 2018) goed heeft toegepast. Ter zitting is gebleken dat dit tussen partijen niet in geschil is.
6.3
De rechtbank begrijpt het standpunt van het Uwv zo dat in de Werkwijzer 2018 invulling gegeven wordt aan wat in redelijkheid van de werkgever en de verzekerde mag worden verwacht. Dit moet naar het oordeel van de rechtbank in elke zaak beoordeeld worden aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval. In de Werkwijzer 2018 is op pagina 11 onder meer opgenomen:
“Een onderzoek naar de herplaatsingsmogelijkheden in het eerste spoor bestaat in ieder geval uit een inventarisatie van de volgende 2 punten:
1. Alle binnen de eigen organisatie voorkomende functies op en onder het niveau van de arbeidsongeschikte werknemer.
2. Een beoordeling van de geschiktheid van elk van deze functies, op basis van een vergelijking van de daarin voorkomende belasting met de belastbaarheid van de werknemer, daarbij ook rekening houdend met zijn bekwaamheden.
Zo nodig zal nog op taakniveau onderzocht moeten worden of dit mogelijkheden biedt voor re-integratie.”
6.4
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de rechtbank stelt vast dat het Uwv van [eiseres] mocht verwachten dat zij ook op taakniveau onderzoek zou doen naar re-integratiemogelijkheden voor [werknemer] . Dat is ook het verwijt van het Uwv en niet, zoals [eiseres] meent, dat zij door middel van jobcarving een nieuwe functie voor [werknemer] had moeten creëren. De vraag is dus of [eiseres] voldoende heeft onderzocht of er passende deeltaken waren voor [werknemer] . In de arbeidsdeskundige rapportage van 9 augustus 2018 die [eiseres] heeft laten opstellen, is weliswaar beoordeeld of [werknemer] geschikt is voor zijn eigen functie of voor andere functies bij [eiseres] , maar daaruit blijkt niet dat is beoordeeld of er voor [werknemer] op taakniveau mogelijkheden waren voor re-integratie. De rechtbank merkt daarbij op dat pas nadat dat onderzoek is uitgevoerd, kan worden beoordeeld of van [eiseres] in redelijkheid had kunnen worden verwacht dat zij die deeltaken uit andere functies aan [werknemer] zou aanbieden. [eiseres] heeft pas hangende bezwaar een verklaring overgelegd van register arbeidsdeskundige A. Lambregts van 29 november 2019 waarin wel op taakniveau onderzoek is gedaan. Het Uwv heeft er in dat verband naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat deze verklaring wellicht een rol had kunnen spelen in een verzoek om verkorting van de loonsanctie, maar niet in het kader van het opleggen daarvan. In dat kader gaat het immers om de vraag of [eiseres] per einde wachttijd de re-integratie-inspanningen heeft verricht die redelijkerwijs van haar verwacht mochten worden.
c. Heeft [eiseres] in het kader van re-integratie in spoor 2 voldoende onderzocht of scholing de kansen van [werknemer] op de arbeidsmarkt zouden vergroten?
7.1
[eiseres] betoogt dat zij wel degelijk heeft onderzocht of er behoefte was aan scholing aan de zijde van [werknemer] , maar dat niet is gebleken dat op dat vlak een lacune bestond of dat een lacune bestond die had kunnen worden weggenomen met een kortdurende scholing of training).
7.2
Het Uwv heeft zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat ook in het spoor 2-traject in redelijkheid meer van [eiseres] mocht worden verwacht. In dat verband merkt het Uwv terecht op dat geen gericht onderzoek heeft plaatsgevonden naar de administratieve vaardigheden van [werknemer] . In de diverse spoor 2-rapportages zijn weliswaar opmerkingen gemaakt over de vaardigheden van [werknemer] , maar er heeft geen analyse plaatsgevonden of (aanvullende) scholing noodzakelijk is om de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. De achteraf door [eiseres] getrokken conclusie dat [werknemer] administratieve vaardigheden heeft die passen bij zijn functie en er geen reden was voor aanvullende scholing en een kortdurende opleiding de afstand tot de arbeidsmarkt toch niet zou hebben verkleind, vindt de rechtbank onvoldoende. Dat de gezondheidsklachten van [werknemer] begin 2019 toenamen, vindt de rechtbank evenmin een goede reden om dit onderzoek niet te doen, nu uit het dossier blijkt dat de re-integratie in spoor 1 om die reden feitelijk is beëindigd op 28 februari 2019. Dat [werknemer] volgens [eiseres] nooit een opleidingswens heeft geuit, betekent naar het oordeel van de rechtbank niet dat [eiseres] daar geen onderzoek naar behoefde te doen. De werkgever en de werknemer zijn immers samen verantwoordelijk voor de re-integratie, zo blijkt ook uit de Werkwijzer 2018. Anders dan [eiseres] in beroep heeft betoogd leidt de rechtbank uit de rapportages van de mobiliteitsadviseur niet af dat [werknemer] pas na een langdurige opleiding een reële kans zou hebben op een volwaardige administratieve functie.
Conclusie
8. Het Uwv heeft terecht een loonsanctie opgelegd. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C.A. van Kuijeren, voorzitter, en mr. J.R. van Es-de Vries en mr. R.C. Moed, leden, in aanwezigheid van mr. J.P. Brand, griffier. De beslissing is uitgesproken op 27 juli 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2019, r.o. 4.10 (ECLI:NL:CRVB:2019:732).
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 18 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:5006.
4.Dit blijkt ook uit pagina 39 van de Werkwijzer, waarin als doelgroep is aangegeven: “Verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen UWV, werkgevers, werknemers, arbodiensten en andere