ECLI:NL:RBMNE:2021:3645

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
2 augustus 2021
Publicatiedatum
3 augustus 2021
Zaaknummer
UTR 21/1149
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de rechtbank bij verzoek om schadevergoeding wegens schending van de AVG

In deze zaak heeft eiseres op 17 augustus 2020 een verzoek om schadevergoeding ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, in verband met een vermeende onrechtmatige verwerking van haar persoonsgegevens. Dit verzoek werd afgewezen door verweerder op 28 september 2020. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het bestreden besluit van 2 februari 2021, waarin verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaarde. De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 behandeld, waarbij eiseres werd bijgestaan door haar gemachtigde en verweerder vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.

De rechtbank heeft overwogen dat het verzoek van eiseres om schadevergoeding op grond van artikel 82 van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG) niet kan worden aangemerkt als een verzoek dat verband houdt met een besluit in de zin van artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een besluit dat appellabel is, omdat het verzoek om schadevergoeding niet voortvloeit uit een besluit van een bestuursorgaan. De rechtbank heeft zich daarom onbevoegd verklaard om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.

De uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange en is openbaar gemaakt op 2 augustus 2021. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 21/1149

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 augustus 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. B. Eskes),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Toxopeus).

Procesverloop

Bij verzoek van 17 september 2020 heeft eiseres een verzoek om schadevergoeding ingediend bij verweerder in verband met een onrechtmatige verwerking van haar persoonsgegevens.
In de brief van 28 september 2020 heeft verweerder het verzoek van eiseres afgewezen.
In het besluit van 2 februari 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 15 juli 2021 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Verzoek
1. Eiseres heeft op 17 augustus 2020 een verzoek bij verweerder ingediend om een schadevergoeding van € 1.000,- op grond van artikel 82 van de Algemene verordening gegevensverwerking (AVG). Eiseres heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 1 april 2020. [1] Eiseres heeft haar verzoek als volgt gemotiveerd. Eiseres is betrokken in een familierechtelijk geschil voor wat betreft de omgang met de kinderen van eiseres met de vader van de kinderen. In het kader van een familierechtelijk hoger beroepsprocedure heeft eiseres kennis gekregen van twee beschikkingen van verweerder van 17 oktober 2019. In die beschikkingen is jeugdhulp toegekend voor de kinderen van eiseres. De beschikkingen zijn door verweerder verstrekt aan Family Supporters, met het verzoek om de beschikkingen door te sturen aan eiseres. Dit is niet gebeurd, waardoor eiseres er niet eerder van op de hoogte was. Eiseres is van mening dat er met deze beschikkingen een inbreuk is gemaakt op de AVG. Haar persoonsgegevens zijn daarmee onrechtmatig verwerkt en onrechtmatig verstrekt.
Afwijzing verzoek
2. Bij brief van 28 september 2020 heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Verweerder heeft toegelicht hoe de beschikkingen tot stand zijn gekomen. De jeugdhulp is op verzoek van de vader van de kinderen toegekend, gelet op de omgangsregeling die werd vastgesteld bij vonnis van de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Lelystad, van 10 juli 2019. In de beschikkingen is alleen het adres van de kinderen vermeld, dat tevens het adres van eiseres is. Het verwerken van deze gegevens was nodig voor uitvoering van de publieke taak. Verder zijn er geen persoonsgegevens van eiseres vermeld. Er is geen sprake van een inbreuk op de AVG en eiseres heeft de gestelde schade niet onderbouwd.
Bestreden besluit
3. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder stelt dat de rechtmatigheid van de beschikkingen van
17 oktober 2019 vast staan. Volgens verweerder is geen sprake van een besluit als bedoeld in artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG. Het gaat alleen om schadevergoeding voor het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens. Het feitelijk delen van een besluit is een feitelijke handeling en geen zelfstandig appellabel besluit waaraan een besluit als bedoeld in artikel 15 tot en met 22 van de AVG aan ten grondslag ligt. Nu er geen direct verband is met een besluit van een bestuursorgaan waaruit de schade voortvloeit, is het bezwaarschrift kennelijk niet-ontvankelijk.
Standpunt eiseres
4. Eiseres is het er niet mee eens. Het verzoek van eiseres is wel aan te merken als een verzoek om vergoeding van schade als gevolg van een handelen in strijd met de AVG. Verder staat de rechtmatigheid van de beschikkingen van 17 september 2019 wel ter discussie. De beschikkingen zijn immers gegeven zonder inachtneming van welke regels dan ook. Verweerder heeft de besluiten ook niet kenbaar gemaakt aan eiseres.
Verzoek om schadevergoeding
5. De rechtbank stelt vast dat tegen een besluit over schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen op grond van artikel 8:4, eerste lid, aanhef en onder f, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is uitgesloten van beroep. Uit de uitspraak van de ABRvS van 1 april 2020 volgt dat de rechtbank het ingediende beroep van eiseres in een dergelijk geval moet aanmerken als een verzoek aan de rechtbank om verweerder te veroordelen tot het betalen van schadevergoeding op grond van artikel 8:88 van de Awb. [2] De rechtbank zal in deze uitspraak het verzoek van eiseres beoordelen.
6. Op 1 april 2020 heeft de ABRvS vier uitspraken gedaan over de bevoegdheid van de bestuursrechter om te oordelen over verzoeken om schadevergoeding vanwege het schenden van de privacyregels uit de AVG door bestuursorganen. [3] Uit deze uitspraken volgt dat iemand die op grond van artikel 82 van de AVG recht meent te hebben op schadevergoeding als gevolg van het onrechtmatig verwerken van persoonsgegevens door een bestuursorgaan, de keuzevrijheid heeft om dat door de bestuursrechter of door de civiele rechter te laten beoordelen. Voor de gang naar de bestuursrechter is wel vereist dat het verzoek om schadevergoeding in verband staat met een besluit als bedoeld in artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG. De bestuursrechter behandelt het verzoek dan overeenkomstig de regeling voor schadevergoeding uit artikel 8:88 van de Awb. Daaruit vloeit de beperking voort dat als het verzoek om meer dan € 25.000,- gaat, alleen de civiele rechter bevoegd is.
7. Gezien het voorgaande ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of het verzoek van eiseres verband houdt met een besluit in de zin van artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG. Besluiten in de zin van artikel 34 van de Uitvoeringswet zijn gebaseerd op de artikelen 15 tot en met 22 van de AVG. Daaronder valt bijvoorbeeld een besluit op een verzoek om inzage in de persoonsgegevens, of een besluit op een verzoek om beperking van de verwerking van de persoonsgegevens.
8. Eiseres heeft in dit kader naar voren gebracht dat de beschikkingen van
17 oktober 2019 onjuist zijn, maar die beschikkingen zijn niet gebaseerd op voornoemde artikelen van de AVG. De stelling ter zitting van eiseres dat het verzoek van
17 augustus 2020 om schadevergoeding moet worden gezien als een verzoek op grond van artikel 21 van de AVG (recht van bezwaar), volgt de rechtbank niet. Zoals ter zitting door eiseres is erkend, bevat het verzoek van 17 augustus 2020 niet met zoveel woorden een verzoek op grond van artikel 21 van de AVG. Er wordt in het verzoek ook niet verwezen naar dit artikel. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder het verzoek om schadevergoeding van eiseres van 17 augustus 2020 niet ook hoeven opvatten als een verzoek op grond van artikel 21 van de AVG. De brief van verweerder van
28 september 2020 is daarom niet aan te merken als een besluit op grond van artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG.
9. De rechtbank komt gezien het voorgaande tot de conclusie dat er geen sprake is van een besluit in de zin van artikel 34 van de Uitvoeringswet AVG. De rechtbank acht zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van het verzoek om schadevergoeding.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Wilpstra-Foppen, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 2 augustus 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De rechter is verhinderd om
deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RVS:2020:898. Te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
2.ECLI:NL:RVS:2020:899, rechtsoverweging 20.