Overwegingen
1. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat zij voldoende draagkracht heeft om de kosten van curatele zelf te betalen. Verweerder heeft de draagkracht van eiseres vastgesteld op € 7.332,36 per jaar. De kosten van curatele bedragen € 2.879,76 per jaar. Verweerder heeft verwezen naar artikel 35 van de Participatiewet (Pw) in samenhang met artikel 8, vijfde lid, van de Beleidsregels bijzondere bijstand Gooise Meren 2019 (hierna: de Beleidsregels).
2. Eiseres voert aan dat verweerder ten onrechte haar aanvraag heeft afgewezen. Eiseres beschikt immers over onvoldoende draagkracht. Bovendien is de onder curatele stelling noodzakelijk.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
4. In artikel 35, eerste lid, van de Pw is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het College (verweerder) niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
5. Volgens vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken moet bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de Pw eerst beoordeeld worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt aangevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de alleenstaande of het gezin noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of die kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, op welk punt verweerder ingevolge genoemde bepaling een zekere beoordelingsvrijheid heeft.
6. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen en dat deze kosten in het geval van eiseres noodzakelijk zijn. In geschil is alleen of de kosten kunnen worden voldaan uit het inkomen van eiseres.
7. Op dit punt heeft verweerder een zekere beoordelingsvrijheid. Deze beoordelingsvrijheid houdt in dat verweerder vrij is te bepalen met welk deel van de (in aanmerking te nemen) inkomsten boven bijstandsniveau rekening wordt gehouden en over welke periode de draagkracht in aanmerking wordt genomen.
8. Volgens artikel 8, eerste lid, van de Beleidsregels heeft is er geen sprake van financiële draagkracht als het inkomen gelijk of minder is dan 120 procent van de geldende bijstandsnorm per jaar, inclusief vakantiegeld. Het vijfde lid bepaalt echter dat in afwijking van het eerste lid voor onder meer de kosten van curatele een inkomensgrens van honderd procent van de geldende bijstandsnorm per jaar, inclusief vakantiegeld geldt.
8.
De rechtbank stelt vast dat verweerder overeenkomstig bovenstaande Beleidsregels de draagkracht van eiseres heeft vastgesteld op € 7.332,36 per jaar. Eiseres heeft niet, althans niet gemotiveerd, gesteld waarom deze berekening als zodanig niet juist zou zijn, zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uitgaat. Nu kosten van curatele € 2.879,76 per jaar bedragen heeft verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres op grond van de Pw en de Beleidsregels deze kosten geacht wordt zelf uit haar inkomen te kunnen voldoen.
9. Eiseres voert daarentegen aan dat, als zij al voldoende draagkracht zou hebben, verweerder in haar omstandigheden aanleiding had moeten zien om de hardheidsclausule toe te passen. Zonder bijzondere bijstand kan eiseres immers de maandelijkse kosten van curatele niet betalen. Verweerder heeft in het kader van eiseres’ beroep op de hardheidsclausule ten onrechte slechts gekeken naar haar draagkracht zonder de overige omstandigheden in ogenschouw te nemen. Meer in het bijzonder wijst eiseres op de omstandigheid dat zij niet of nauwelijks in aanmerking komt voor toeslagen en andere regelingen waarop bijstandsgerechtigden een beroep kunnen doen. Dit leidt in het geval van eiseres tot een onbillijkheid van overwegende aard. Feitelijk heeft zij minder te besteden dan een bijstandsgerechtigde en kan zij, zelfs met haar beperkte uitgavenpatroon, de kosten van curatele niet voldoen.
10. De rechtbank volgt het standpunt van eiseres. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht of er in het geval van eiseres reden bestaat voor toepassing van de hardheidsclausule. Verweerder heeft immers in het bestreden besluit overwogen dat eiseres in staat moet zijn de kosten van curatele uit haar eigen inkomen te voldoen en dat daarom het beroep op de hardheidsclausule niet kan slagen. Dit is niet meer dan een verwijzing naar de afwijzingsgrond. Eiseres heeft echter in bezwaar gesteld dat zij niet in aanmerking komt voor toeslagen zoals huurtoeslag en zorgtoeslag of vrijstelling van bijvoorbeeld gemeentelijke belastingen en dat haar budget aantoonbaar onvoldoende is om de kosten van curatele te voldoen. Dit terwijl het uitgavepatroon van eiseres slechts noodzakelijke lasten betreft waarop verdere bezuinigingen moeilijk denkbaar zijn, aldus eiseres. Verweerder is hier in het bestreden besluit niet kenbaar op ingegaan en heeft eerst ter zitting vraagtekens gesteld bij de stellingen van eiseres. De rechtbank is van oordeel dat het op de weg van verweerder had gelegen om de door eiseres gestelde financiële situatie in het kader van haar beroep op de hardheidsclausule nader te onderzoeken en de bevindingen kenbaar mee te wegen in het bestreden besluit. Zeker nu verweerder een jaar eerder wel in afwijking van de Beleidsregels aan eiseres bijzondere bijstand voor de kosten van curatele heeft toegekend. Gelet daarop had verweerder ook moeten onderzoeken of en motiveren waarom thans geen toepassing is gegeven aan de hardheidsclausule. De stelling van verweerder in het bestreden besluit dat het besluit destijds in strijd met de Beleidsregels was en dat de Beleidsregels aan te merken zijn als buitengewoon begunstigend beleid acht de rechtbank daartoe niet voldoende. De rechtbank overweegt in dit kader dat, zoals verweerder ook ter zitting heeft erkend, het vijfde lid van artikel 8 van de Beleidsregels voor zover die zien op de kosten van curatele geen buitenwettelijk begunstigend beleid betreffen. De beroepsgrond slaagt dan ook.
11. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit wordt vernietigd.
12. Aansluitend moet worden bezien welk vervolg aan deze uitkomst wordt gegeven. In dit geval kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand worden gelaten. Ook kan de rechtbank niet zelf in de zaak voorzien. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om verweerder met gebruikmaking van artikel 8:51a van de Awb (de bestuurlijke lus) in de gelegenheid te stellen het gebrek te herstellen. De reden daarvoor is dat verweerder nader dient te onderzoeken of de omstandigheden van eiseres aanleiding geven voor toepassing van de hardheidsclausule. De rechtbank verwijst naar wat in rechtsoverweging 10 staat. Het is ongewis hoeveel tijd een dergelijk onderzoek zal vergen en welke gevolgen dit zal hebben voor de besluitvorming. Daarom acht de rechtbank het niet aangewezen om met toepassing van de bestuurlijke lus deze nieuwe besluitvorming te laten plaatsvinden in het kader van dit beroep. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen, met inachtneming van deze uitspraak.
13. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
14. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.086,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).