ECLI:NL:RBMNE:2021:2345

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
3 juni 2021
Zaaknummer
UTR 20/4729
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om woonkostentoeslag en herziening toekenningsbesluit Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 18 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een alleenstaande ouder, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort. Eiseres had op 20 januari 2020 een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand in de vorm van woonkostentoeslag (WKT) en verzocht om herziening van een eerder toekenningsbesluit van 20 augustus 2014. Eiseres stelde dat zij vanaf 9 juli 2014 recht had op WKT, maar haar aanvraag werd afgewezen omdat verweerder geen bijzondere omstandigheden aanwezig achtte die een uitzondering op de regels rechtvaardigden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die de afwijzing van de aanvraag voor WKT met terugwerkende kracht rechtvaardigden. Eiseres had geen feiten of omstandigheden aangedragen die verweerder hadden moeten doen besluiten om de aanvraag vanaf 2014 te beoordelen. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van de aanvraag en het verzoek om herziening terecht was, omdat eiseres al sinds 2014 bijstand ontving en er geen sprake was van een inkomensterugval.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/4729

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. M. Huisman),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amersfoort, verweerder
(gemachtigde: V. Djordjevic ).

Inleiding en procesverloop

Eiseres is alleenstaande ouder. Bij besluit van 20 augustus 2014 heeft verweerder aan eiseres
een bijstandsuitkering toegekend met ingang van 9 juli 2014 [1] .
Op 20 januari 2020 heeft eiseres bijzondere bijstand aangevraagd voor de woonkosten. Dit heet woonkostentoeslag (WKT). Verder heeft eiseres aan verweerder verzocht om het besluit van 20 augustus 2014 te herzien. Eiseres meent namelijk dat zij al met ingang van 9 juli 2014 in aanmerking had moeten komen voor WKT.
Bij besluit van 15 mei 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag voor WKT het verzoek tot herziening van het besluit van 20 augustus 2014 afgewezen. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Op 12 november 2020 heeft de bezwaaradviescommissie van de gemeente Amersfoort geadviseerd om het bezwaar ongegrond te verklaren.
Onder verwijzing naar dit advies heeft verweerder bij besluit van 17 november 2020 (het bestreden besluit) het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 april 2021 via Skype-verbinding. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

De aanvraag van 20 januari 2020
1. Bij e-mailbericht van 20 januari 2020 heeft eiseres WKT aangevraagd. Eiseres heeft aangegeven dat zij de afgelopen jaren uiterst moeizaam kon rondkomen en dat er over niet al te lange tijd groot onderhoud moet worden verricht aan haar woning. Eiseres heeft geen geld kunnen reserveren voor dit onderhoud.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres afgewezen, omdat er geen sprake is van uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van bestaan, die eiseres niet uit eigen middelen kan voldoen. Verweerder heeft verder het verzoek van eiseres om WKT met terugwerkende kracht te verlenen afgewezen, omdat eiseres niet eerder dan 20 januari 2020 een aanvraag voor WKT heeft ingediend.
3. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte haar aanvraag heeft afgewezen. Zij meent dat verweerder heeft nagelaten om rekening te houden met haar specifieke situatie. Zo kan eiseres geen verhuisverplichting worden opgelegd in verband met haar gezinssituatie. Ook heeft verweerder de daadwerkelijke woonkosten te laag berekend.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
5. Verweerder volgt, blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting, de vaste gedragslijn dat een WKT voor de duur van een half jaar kan worden verstrekt, wanneer er sprake is van inkomensterugval en van een korte afstand tot de arbeidsmarkt. Na dit half jaar stopt de WKT, ook wanneer het niet is gelukt om voldoende inkomsten te genereren om de lasten te voldoen. In uitzonderlijke gevallen kan de woonkostentoeslag nog eenmaal voor maximaal zes maanden worden toegekend.
6. De rechtbank is van oordeel dat deze vaste gedragslijn van verweerder, gezien het karakter van deze vorm van bijzondere bijstand, niet onredelijk is. Woonlasten worden gerekend tot de periodiek dan wel incidenteel voorkomende algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan. Die kosten dienen in beginsel te worden voldaan uit het inkomen. Dat kan door middel van reservering of door gespreide betaling achteraf. In beginsel verleent verweerder voor deze kosten alleen bijzondere bijstand in de vorm van een WKT, als de kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. De WKT is bedoeld voor een overgangsfase na een inkomensterugval. De WKT wordt daarbij gedurende een beperkte periode verstrekt om een betrokkene in staat te stellen om de woonlasten in overeenstemming te brengen met het inkomen. Van een betrokkene kan worden verlangd dat hij binnen die periode een oplossing zoekt voor diens relatief hoge woonlasten. [2]
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in overeenstemming met de vaste gedragslijn heeft gehandeld door de aanvraag van eiseres af te wijzen op de grond dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden. Verweerder heeft zich daartoe op het standpunt mogen stellen dat eiseres al sinds 2014 bijstand ontvangt en dat er daarom geen sprake is van een inkomensterugval. Daar komt bij dat eiseres met deze inkomsten in haar woonkosten heeft kunnen voorzien. Al om deze reden heeft eiseres geen recht op WKT. Dat wat eiseres heeft aangevoerd over een verhuisplicht en de berekening van de woonkosten behoeft dan ook geen bespreking meer.
8. Eiseres heeft aangevoerd dat aan haar met terugwerkende kracht een WKT moet worden verleend. Over deze beroepsgrond overweegt de rechtbank dat bijstand in beginsel wordt verleend met ingang van de dag waarop een belanghebbende zich in dat verband heeft gemeld bij verweerder. Slechts in bijzondere omstandigheden kent verweerder de bijstand met ingang van een eerdere datum toe [3] . Dit geldt ook ten aanzien van bijzondere bijstand. Eiseres heeft de onderhavige aanvraag ingediend op 20 januari 2020. Eiseres heeft geen feiten of omstandigheden gesteld die dermate bijzonder zijn, dat dit verweerder ertoe had moeten brengen om de aanvraag te beoordelen vanaf 2014.
Het verzoek om herziening van het besluit van 20 augustus 2014
9. Eiseres stelt dat verweerder bij het besluit van 20 augustus 2014 ten onrechte haar woonkosten niet heeft betrokken. Ook heeft verweerder volgens eiseres geen aandacht besteed aan de specifieke omstandigheden waarin eiseres zich bevond. Voorts heeft verweerder indertijd op voorhand meegedeeld dat een aanvraag voor WKT geen kans van slagen had. Eiseres heeft verweerder verzocht om alsnog vanaf de ingangsdatum van haar bijstandsuitkering aan haar een woonkostentoeslag toe te kennen.
10. Verweerder heeft dit opgevat als een verzoek om herziening van het besluit van
20 augustus 2014. Verweerder heeft geen aanleiding gezien om dat besluit te herzien, omdat er volgens hem geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
11. De rechtbank toetst dit besluit als volgt. Verweerder heeft bij de afwijzing van het verzoek om herziening beslist met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat de rechtbank aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de rechtbank niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is. [4] Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Hetgeen eiseres aanvoert, had zij destijds ook kunnen aanvoeren in reactie op het besluit van 20 augustus 2014. Dat verweerder tegen eiseres zou hebben gezegd dat het indienen van een aanvraag geen zin heeft, is door eiseres niet onderbouwd. Uit het dossier blijkt dat verweerder eiseres afdoende heeft geïnformeerd. Er is niet gesteld of gebleken dat eiseres door verweerder onder druk is gezet of is misleid om geen aanvraag in te dienen. De rechtbank stelt vast dat eiseres niet heeft aangevoerd dat de afwijzing van het herzieningsverzoek evident onredelijk is, zodat de rechtbank niet toekomt aan een dergelijke beoordeling.
Conclusie
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van L.S. Lodder, griffier. De beslissing is uitgesproken op 18 mei 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is niet in de gelegenheid rechter
om deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Aanvankelijk op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Inmiddels is de WWB vervangen door de Participatiewet (Pw).
2.Vergelijk de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 4 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3596, en van 30 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:291.
3.Dit volgt uit artikel 44, eerste lid, van de Pw.
4.Zie de uitspraken van de Centrale Raad van Beroep van 20 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4872, en van 27 december 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:5115.