ECLI:NL:RBMNE:2021:225

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 februari 2021
Publicatiedatum
27 januari 2021
Zaaknummer
C/16/502116 / HA RK 20-118
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Europees civiel recht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing verzoek tot verwijdering van BKR-registraties na financiële tegenslagen van de verzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 3 februari 2021 uitspraak gedaan in een verzoekschrift van een verzoeker, vertegenwoordigd door Dynamiet Nederland B.V., tegen de coöperatie Rabobank U.A. Het verzoek betreft de verwijdering van negatieve registraties bij het Bureau Kredietregistratie (BKR) die voortvloeien uit eerdere geldleningen die de verzoeker had afgesloten voor zijn slagerij. De verzoeker stelt dat de registratie in strijd is met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit, omdat hij geen krediet meer kan verkrijgen en er geen sprake is van overkreditering of fraude. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de verzoeker in overweging genomen, waaronder zijn huidige financiële stabiliteit en de impact van de registratie op zijn mogelijkheden om een hypotheek af te sluiten. De rechtbank oordeelt dat de handhaving van de BKR-registratie niet proportioneel is, gezien de omstandigheden waaronder de verzoeker zijn slagerij heeft moeten sluiten en zijn huidige positieve financiële situatie. De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker toegewezen en de Rabobank veroordeeld tot het verwijderen van de negatieve registraties binnen twee weken, onder verbeurte van een dwangsom. Tevens is Rabobank veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de verzoeker.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
handelskamer
locatie Utrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/16/502116 / HA RK 20-118
Beschikking van 3 februari 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende in [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde Dynamiet Nederland B.V.
tegen
de coöperatie
COOPERATIEVE RABOBANK U.A.,
statutair gevestigd in [vestigingsplaats] , kantoorhoudende in [plaatsnaam 1] ,
verweerster,
advocaat mr. P.W. van Kooij.

1.De procedure

1.1.
Op 6 mei 2020 heeft de rechtbank het verzoekschrift met producties 1 tot en met 26 van [verzoeker] ontvangen. Het verzoek strekt tot verwijdering van bijzonderheidscodes uit het Centraal Krediet Informatiesysteem (hierna: CKI) bij het Bureau Kredietregistratie in Tiel (hierna: BKR).
1.2.
De rechtbank heeft op 31 juli 2020 het verweerschrift van Rabobank ontvangen.
1.3.
Op 17 november 2020 vond een zitting via Skype plaats. Partijen zijn verschenen.
1.4.
Rabobank heeft op 25 november 2020 per e-mail een nadere onderbouwing van haar verweer ingediend. [verzoeker] heeft daar op 30 november 2020 gereageerd met een e-mail. Vervolgens is Rabobank nog eenmaal in de gelegenheid gesteld om te reageren, die reactie ontving de rechtbank op 18 december 2020 eveneens per e-mail.
1.5.
De rechtbank heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.De feiten

2.1.
In 2016 heeft [verzoeker] voor een door hem overgenomen slagerij in [plaatsnaam 2] diverse geldleningen afgesloten met de plaatselijke Rabobank [.] .
2.2.
Rabobank verstrekte een geldlening van € 56.250,-- (leningnummer [nummeraanduiding 1] ), een geldlening van € 168.750,-- met staatsgarantie (leningnummer [nummeraanduiding 2] ) en een kredietfaciliteit van € 25.000,-- (samen in totaal € 250.000,--).
2.3.
In de zomer van 2016 heeft [verzoeker] de slagerij in [plaatsnaam 2] in overleg met Rabobank verkocht. Na verkoop bleef er een restschuld van € 225.651,79 over, te vermeerderen met rente en kosten. Bij de berekening van de restschuld aan Rabobank is rekening gehouden met de uitkering van € 151.875,-- van de Staat in verband met leningnummer [nummeraanduiding 2] . Het inroepen van de staatsgarantie is geregistreerd onder (lening)nummer [nummeraanduiding 3] .
2.4.
Op 26 maart 2018 hebben [verzoeker] en Rabobank een vaststellingsovereenkomst gesloten. [verzoeker] heeft in dat kader een afkoopbedrag van € 78.577,25 betaald aan Rabobank. Rabobank heeft vervolgens de overblijvende restschuld buiten invordering gesteld.
2.5.
In artikel 7 van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat [verzoeker] zich ervan bewust is dat Rabobank verplicht is bepaalde gegevens over de overeenkomst te melden bij het BKR en dat de melding gevolgen kan hebben voor een financieringsaanvraag.
2.6.
Rabobank heeft [verzoeker] negatief geregistreerd bij het BKR met leningnummers [nummeraanduiding 1] , [nummeraanduiding 2] en [nummeraanduiding 3] . Eerder stonden de eerste twee nummers gekenmerkt met de coderingen A, 2 en 3. Rabobank heeft in haar brief van 24 maart 2020 kenbaar gemaakt dat de coderingen A en 2 worden verwijderd. De codering 3 blijft voor deze leningen staan en stond ook al genoteerd bij [nummeraanduiding 3] , in alle gevallen sinds 26 maart 2018. Codering 3 houdt in dat de kredietverstrekker een bedrag van € 250,-- of meer heeft afgeboekt van de vordering. De codering komt te vervallen in maart 2023.

3.Het verzoek en het verweer

3.1.
[verzoeker] stelt dat de registratie in het BKR in strijd is met het proportionaliteits- en subsidiariteitsbeginsel. Er is sprake van een onredelijke verhouding tussen de belangen van Rabobank en [verzoeker] . [verzoeker] kan geen krediet meer verkrijgen en geen hypotheek afsluiten. Het doel van de registratie wordt in dit geval niet gediend omdat er bij [verzoeker] geen sprake is van overkreditering, misbruik of fraude. Volgens [verzoeker] zou een belangenafweging daarom in zijn voordeel moeten uitvallen.
3.2.
Rabobank voert verweer. De recente krediethistorie is van belang. Als de registratie wordt verwijderd, kunnen toekomstige kredietverstrekkers een onjuist beeld van de financiële positie en het betalingsgedrag van [verzoeker] krijgen. Het belang van de registratie weegt zwaarder dan het belang van [verzoeker] omdat hij in een kort tijdsbestek een substantiële schuld liet ontstaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid rechtbank

4.1.
Op grond van artikel 262 Rv is de rechtbank van de woonplaats van de verzoeker of van één van de belanghebbenden, waaronder de verweerster, bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen. [verzoeker] heeft zijn keuze voor deze rechtbank gebaseerd op de woonplaats van verweerster; die van Rabobank. In artikelen 1:10 en 1:14 BW is bepaald wat de woonplaats van een rechtspersoon is. Dat is volgens artikel 1:10 BW de plaats van vestiging van de statutaire zetel. De statutaire zetel van Rabobank is gelegen in Amsterdam. Uit artikel 1:14 BW volgt dat een rechtspersoon ten aanzien van de aangelegenheden die een bepaald kantoor betreffen, mede haar woonplaats heeft in de plaats van dat kantoor.
4.2.
[verzoeker] heeft toegelicht dat het verzoek een aangelegenheid is die het kantoor van Rabobank in [plaatsnaam 1] betreft. Rabobank heeft dat niet weersproken. De rechtbank acht zich daarom bevoegd om kennis te nemen van het verzoek.
Het beoordelingskader
4.3.
In artikel 6 Algemene verordening gegevensbescherming (hierna: AVG) staat in welke gevallen persoonsgegevens mogen worden verwerkt. In het artikel is een aantal gronden uitgewerkt op basis waarvan de verwerking is toegestaan. Uit recente rechtspraak komt naar voren dat over de grondslag voor het verwerken van gegevens over aangegane financieringen verschillend wordt geoordeeld. [1] Vast staat dat de rechtbank in elk geval een belangenafweging moet maken. In de onderhavige zaak staat tussen partijen niet de grondslag van de gegevensverwerking ter discussie, maar de uitkomst van de belangenafweging en de wijze waarop de in deze zaak relevante omstandigheden moeten worden gewogen.
4.4.
Bij de registratie van persoonsgegevens, en de handhaving daarvan bij latere wijziging van omstandigheden, moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene ( [verzoeker] ) mag niet onevenredig zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel). Verder dient het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze, te kunnen worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel).
De financiële situatie van [verzoeker]
4.5.
De rechtbank betrekt de volgende persoonlijke (financiële) omstandigheden van [verzoeker] in haar beoordeling. Eind 2016, begin 2017 heeft [verzoeker] een slagerij geopend in [plaatsnaam 3] . Die slagerij draait sindsdien jaarlijks een positief resultaat. [verzoeker] heeft een maandelijks inkomen van € 2.500,-- uit zijn onderneming. [verzoeker] huurt een tweekamerappartement voor € 827,50 per maand en ook het pand van de slagerij huurt hij. De maandelijkse huur van dat pand is € 3.811,50. [verzoeker] heeft geen andere schulden dan die aan Rabobank. [verzoeker] heeft onderbouwd dat hij financieel stabiel is.
De belangenafweging
4.6.
Het belang van Rabobank is het belang van potentiële kredietverstrekkers om op basis van volledige informatie een afweging te kunnen maken bij het al dan niet aangaan van een hypotheek of krediet met [verzoeker] . Ook worden betrokkenen (waaronder [verzoeker] ) door het systeem beschermd tegen overkreditering en problematische schulden.
4.7.
[verzoeker] heeft het volgende aangevoerd over zijn belang bij verwijdering van de registratie. [verzoeker] woont op dit moment in een appartement met twee slaapkamers en een grootte van 79 m² met zijn twee dochters van 15 en 17 jaar. Hij heeft een partner met wie hij wil samenwonen. Zij heeft drie kinderen uit een eerdere relatie. Het samengestelde gezin bestaat dus uit zeven personen. [verzoeker] wil een passende woning in Oost-Brabant kopen en daarbij een financiering onder NHG-voorwaarden afsluiten. Het huren van een woning die voldoet aan de eisen van [verzoeker] , is lastig. De huurprijs zal hoger zijn dan nu en er worden inkomenseisen gesteld. Het aanbod is daarbij beperkt. Ook wil [verzoeker] investeren in zijn onderneming. Het pand waarin hij is gevestigd is oud, net als de toonbank en winkelruimte. De toonbank is zevenendertig jaar oud en toe aan vervanging. [verzoeker] kan een tweedehands toonbank kopen.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat de wens tot het afsluiten van een hypothecaire geldlening, om een grotere woning te kunnen betrekken, in beginsel geen bijzondere omstandigheid is die verwijdering van de BKR-registratie rechtvaardigt. Een investering in een onderneming is dat evenmin. Desondanks is de rechtbank van oordeel dat handhaving van onderhavige BKR-registratie niet proportioneel is. Daarbij wordt het volgende in overweging genomen.
4.9.
Bij de beoordeling is het niet doorslaggevend of één van de partijen een verwijt kan worden gemaakt. Wel weegt als omstandigheid mee in hoeverre kan worden vastgesteld dat er sprake was van financieel roekeloos gedrag; dat is immers waarvoor toekomstige kredietverstrekkers moeten worden gewaarschuwd. En dat is gedrag waartegen de kredietnemer zelf ook moet worden beschermd. Vast staat dat het starten van de slagerij in [plaatsnaam 2] heeft geleid tot een forse financiële tegenvaller voor beide partijen. Daaraan ging het volgende vooraf. [verzoeker] heeft zich bij Rabobank gemeld zodra het resultaat van zijn slagerij begon tegen te vallen. Zij hebben in overleg besloten de slagerij in [plaatsnaam 2] te stoppen. [verzoeker] heeft onbetwist gesteld dat de oorzaak van de tegenvallende resultaten voornamelijk lag in de komst van een [naam winkel] . Inmiddels zijn er nog meer vestigingen van [naam winkel] bij gekomen in [plaatsnaam 2] en er zijn meer slagers die daar last van hebben. [verzoeker] en Rabobank hebben dat niet voorzien op het moment dat de financiering werd verstrekt. [verzoeker] en Rabobank hebben elkaar gevonden in een oplossing met een vaststellingovereenkomst. Die overeenkomst heeft een einde gemaakt aan een actieve schuldenpositie en aflossingsverplichting van [verzoeker] aan Rabobank.
4.10.
De rechtbank is van oordeel dat, in het licht van de voornoemde omstandigheden, niet kan worden vastgesteld dat er sprake was van slecht ondernemerschap of financieel wanbeleid. [verzoeker] is de slagerij begonnen in [plaatsnaam 2] met een financiering van Rabobank, die kennelijk heil zag in de plannen van [verzoeker] . Toen het slechter ging, heeft [verzoeker] zijn vervolgstappen steeds gezet in overleg met Rabobank. Daar komt bij dat [verzoeker] sinds eind 2016 een nieuwe slagerij runt die een positief bedrijfsresultaat oplevert. Hij heeft dit bereikt zonder financiering aan te gaan. Dat de slagerij in [plaatsnaam 2] niet van de grond kwam, lijkt daarom een forse misser te zijn geweest die niet te wijten is geweest aan de ondernemerskwaliteiten van [verzoeker] .
4.11.
De huidige financieringswensen van [verzoeker] zijn bovendien niet onredelijk dan wel onrealistisch: hij moet investeren in de inventaris van zijn groeiende onderneming en zijn appartement is door zijn huidige gezinssamenstelling te klein. De financiële situatie van [verzoeker] is aantoonbaar stabiel. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de voornoemde omstandigheden geen aanleiding geven om te veronderstellen dat toekomstige kredietverstrekkers een zwaarwegend belang hebben bij een waarschuwing voor het betalingsgedrag van [verzoeker] in 2016, nog boven op de toets die zij al moeten uitvoeren omdat er sprake is van een zelfstandig ondernemer die om een financiering vraagt. [verzoeker] heeft voldoende aangetoond dat hij in staat is zijn (huidige) financiële positie aan een kredietverstrekker inzichtelijk te maken met stukken die aantonen hoe hij ervoor staat en hoe dat in de afgelopen jaren tot stand is gekomen.
Conclusie
4.12.
Een en ander leidt ertoe dat de rechtbank het primaire verzoek van [verzoeker] toewijst. De verzochte dwangsom wordt daarbij beperkt en gematigd zoals hierna vermeld.
Proceskostenveroordeling
4.13.
Rabobank heeft ongelijk gekregen, daarom moet zij de proceskosten van [verzoeker] betalen. De proceskosten bestaan uit het griffierecht (€ 304,--), het salaris van de gemachtigde (2 punten x tarief II, totaal € 1.086,--) en de nakosten (€ 157,--).

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
beveelt Rabobank om binnen twee weken na betekening van deze beschikking de registraties in het CKI van het BKR ten aanzien van de leningnummers [nummeraanduiding 3] , [nummeraanduiding 1] en [nummeraanduiding 2] , waaronder begrepen alle coderingen, te (doen laten) verwijderen, onder verbeurte van een dwangsom van € 500,-- voor iedere dag dat zij in gebreke blijft hieraan te voldoen, met een maximum van € 10.000,--;
5.2.
veroordeelt Rabobank tot betaling van de proceskosten van [verzoeker] , die worden begroot op € 1.390,--, en de nakosten ter hoogte van € 157,--;
5.3.
wijst af het meer of anders verzochte;
5.4.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.C.P.M. Straver en in het openbaar uitgesproken op 3 februari 2021. [2]

Voetnoten

1.Hof Arnhem-Leeuwarden 17 december 2020 ECLI:NL:GHARL:2020:10564, Hof ’s-Hertogenbosch 6 augustus 2020 ECLI:NL:GHSHE:2020:2536 en Hof Den Haag 8 september 2020 ECLI:NL:GHDHA:2020:1569.
2.type: RvdH/4142