Uitspraak
1.[verzoeker] ,wonende te [A] ,hierna: [verzoeker] ,en2. [verzoekster] ,wonende te [A] ,hierna: [verzoekster] ,verzoekers in hoger beroep, ook verzoekers in het provisionele verzoek,in eerste aanleg: verzoekers,hierna gezamenlijk: [verzoekers] c.s.,advocaat mr. K.J. Zomer te Oosterhout,
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A.,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep, ook verweerster in het provisionele verzoek,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna:
Rabobank,
advocaat mr. P.W. van Kooij te Leiden.
1.1. De procedure bij de rechtbank
2.2. De procedure bij het hof
- het beroepschrift van [verzoekers] c.s. (met bijlagen) van 28 april 2020 (binnengekomen
bij het hof op 30 april 2020);
- het verweerschrift van Rabobank van 29 juli 2020 (op die datum binnengekomen bij
het hof);
- de akte houdende overlegging van bijlagen van [verzoekers] c.s.;
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 18 november 2020.
Ook verzoeken ze het hof prejudiciële vragen te stellen aan de Hoge Raad en om - dat is het provisionele verzoek - gedurende de periode dat het hof in afwachting van de beantwoording van die vragen door de Hoge Raad nog niet definitief kan beslissen Rabobank te bevelen de coderingen door te halen.
3.3. Waar gaat het in deze zaak om?
€ 70.000,-, waarop [verzoekers] c.s. maandelijks € 700,- moesten aflossen. In datzelfde jaar heeft Aegon Hypotheken B.V. (hierna: Aegon) een hypothecaire lening verstrekt van ongeveer € 1.100.000,- in verband met de aankoop en verbouwing van een woning in [A] . Deze woning, een voormalige boerderij, was afkomstig uit de nalatenschap van wijlen de ouders van [verzoeker] .
Aegon heeft het door haar tegen de beschikking van de rechtbank ingestelde beroep op
23 november 2018 ingetrokken.
1 januari 2019 vroegpensioen toe te kennen. Vanaf 1 januari 2019 ontvangt [verzoeker] een (vroeg) pensioenuitkering van ruim € 4.150,- netto per maand.
4.4 De beoordeling van het geschil
Dat het hof Den Haag in een, door [verzoekers] c.s. aangehaalde, recente beschikking [3] tot een ander oordeel komt, doet hieraan niet af. In de beschikking van het hof Den Haag wordt geen (kenbare) aandacht besteed aan de, naar het oordeel van het hof overtuigende, argumenten waarop het hof Den Bosch in zijn beschikking de conclusie baseert dat de registratie van kredietgegevens in het CKI juist wel plaatsvindt op grond van een wettelijke plicht als bedoeld in artikel 6 lid 1 onder c AVG.
Daarnaast is in overweging 47 van de preambule bij de AVG vermeld dat de gerechtvaardigde belangen van een verwerkingsverantwoordelijke of van een derde een rechtsgrond kunnen bieden voor verwerking, mits de belangen of de grondrechten en de fundamentele vrijheden van de betrokkene niet zwaarder wegen, rekening houdend met de redelijke verwachtingen van de betrokkene op basis van zijn verhouding met de verwerkingsverantwoordelijke. Er is een zorgvuldige beoordeling geboden om te bepalen of sprake is van een gerechtvaardigd belang, als ook om te bepalen of een betrokkene op het tijdstip en in het kader van de verzameling van de persoonsgegevens redelijkerwijs mag verwachten dat verwerking met dat doel kan plaatsvinden.
Omdat met de AVG niet is beoogd de rechten van natuurlijke personen op bescherming van hun persoonsgegevens (ten opzichte van de Wbp) te beperken, gelden de hiervoor vermelde uitgangspunten ook voor de verwerking van persoonsgegevens krachtens de AVG.
4.18 Gelet op wat hiervoor is overwogen is het belang bij continuering van de kredietregistraties over [verzoekers] c.s. gegeven. Het verwijderen of aanpassen van deze registraties zou een onjuiste weergave in het CKI van de kredietverlening en de afwikkeling daarvan opleveren en daarmee het (toekomstgerichte) doel van de registratie ondermijnen.
Beslissing op grond van artikel 34 UAVG4.21 Volgens [verzoekers] c.s. voldoet de reactie van Rabobank op het namens [verzoekers] c.s. gedane verzoek (vgl. rov. 3.13) niet aan de maatstaven van de AVG. [verzoekers] c.s. verwijzen in dat verband naar de artikelen 34 en 35 UAVG. Het hof volgt [verzoekers] c.s. daarin niet.
Provisionele voorziening4.25 Omdat het hof geen prejudiciële vragen zal stellen en meteen een eindbeschikking zal geven, hebben [verzoekers] c.s. geen belang bij het verzochte provisionele verzoek. Het hof zal dat verzoek dan ook afwijzen.
Conclusie en proceskostenveroordeling4.26 De grieven van [verzoekers] c.s. falen. Het verzoek van [verzoekers] c.s. is ook in hoger beroep niet toewijsbaar. De beschikking van de rechtbank kan dan ook bekrachtigd worden.
“
Gelet op al het voorgaande moet op de eerste prejudiciële vraag worden geantwoord dat
buitensporige kostenworden verbonden aan een administratieve beroepsgang, die voorafgaat aan een procedure bij de rechter. Het HvJ EU heeft zich in deze uitspraak niet uitgesproken over een proceskostenveroordeling in een civiele procedure tussen een betrokkene en een particuliere verwerker. De laatste kan een grote instelling zijn zoals, in dit geval, een bank. Maar het kan ook een kleine winkelier met een klantenbestand zijn, een non-profit-instelling of de plaatselijke sportvereniging. Hooguit kan uit deze uitspraak worden afgeleid dat ook een civiele procedure geen buitensporige kosten voor de betrokkene met zich mag meebrengen.