Uitspraak
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/2369
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 april 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
(gemachtigde: mr. E.D. van Tellingen),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Almere, verweerder
(gemachtigde: mr. S.A. de Kruijf-Nijkamp).
Procesverloop
In het besluit van 2 december 2019 (primair besluit) heeft verweerder eiser per 20 december 2018 geregistreerd in de basisregistratie personen (brp) als ‘vertrokken onbekend waarheen’.
In het besluit van 11 mei 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 april 2021 via Skype. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
Inleiding
1. Eiser stond met een briefadres in de brp ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats] , op het adres van zijn moeder. Dit briefadres is verlopen op 30 juli 2018. Vervolgens heeft verweerder een adresonderzoek opgestart.
Bestreden besluit
2. Verweerder heeft eiser in de brp geregistreerd als ‘vertrokken onbekend waarheen’ en eiser ambtshalve uitgeschreven uit de brp. Eiser heeft onvoldoende aangetoond dat hij nog woont op het adres waar hij ingeschreven staat. Volgens verweerder is voldaan aan de voorwaarden uit artikel 2.22, eerste lid, van de Wet brp. Eiser kon namelijk niet worden bereikt op het laatst bekende adres, er is geen aangifte ontvangen van een wijziging van zijn adres of van vertrek en er is een gedegen adresonderzoek uitgevoerd.
Ontvankelijkheid bezwaar
3. De rechtbank dient allereerst ambtshalve te beoordelen of verweerder het bezwaar van eiser terecht ontvankelijk heeft verklaard.
4. Eiser heeft op 30 januari 2020 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 2 december 2019. Volgens eiser heeft hij het besluit niet ontvangen en heeft hij omstreeks 28 januari 2020 telefonisch vernomen van verweerder dat hij zou zijn uitgeschreven uit de brp in december 2019.
5. Verweerder heeft het bezwaar inhoudelijk behandeld en de termijnoverschrijding verschoonbaar geacht, omdat verweerder niet aannemelijk kon maken dat het primaire besluit is verzonden. Ter zitting heeft verweerder echter gesteld dat het bezwaar van eiser ten onrechte ontvankelijk is verklaard. Verweerder wijst op het dossier uit een andere zaak van eiser [1] , die ook op de zitting van 1 april 2021 is behandeld. Dit dossier bevat een contactformulier van 5 januari 2020 dat door eiser zelf zou zijn ingestuurd, waarin hij hulp vraagt bij het besluit vertrokken onbekend waarheen. Volgens verweerder is het daarom aannemelijk dat het besluit wel verzonden is en dat eiser niet tijdig bezwaar gemaakt heeft tegen het primaire besluit.
6. De rechtbank overweegt dat het contactformulier erg beknopt is. Zo staat in het contactformulier ook vermeld dat een aanvraag briefadres niet goed zou zijn aangekomen bij verweerder. Het is daarom niet duidelijk op welk besluit eiser precies doelt. De rechtbank kan er daarom niet uit afleiden dat eiser eerder op de hoogte was van het primaire besluit. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) dat, indien een geadresseerde stelt dat hij een niet aangetekend verzonden besluit niet heeft ontvangen, het in beginsel aan het bestuursorgaan is om aannemelijk te maken dat het besluit wel en correct is verzonden. [2] Verweerder heeft erkend dat er geen sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Verweerder heeft daarom niet aannemelijk gemaakt dat het primaire besluit aan eiser is verzonden. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser omstreeks 28 januari 2020 kennis heeft genomen van de inhoud van het primaire besluit. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bezwaar van eiser tijdig moet worden geacht en verweerder het bezwaar terecht ontvankelijk heeft verklaard.
Voldaan aan voorwaarden voor uitschrijving
7. Eiser heeft aangevoerd dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor uitschrijving uit de brp. Eiser was wel bereikbaar voor verweerder, want er is regelmatig contact geweest. Ook was eiser bereikbaar via zijn moeder. Daarnaast heeft verweerder geen gedegen onderzoek verricht. Zo heeft verweerder geen contact opgenomen met de boekhouder van eiser. Daarnaast was verweerder op de hoogte van het zwervende bestaan van eiser en heeft eiser aangegeven dat hij verschillende verblijfplaatsen had. Ter zitting heeft eiser erkend dat aan de tweede voorwaarde uit artikel 2.22 van de Wet brp, dat er geen aangifte van wijziging van zijn adres of van vertrek is ontvangen, is voldaan en heeft hij zijn beroepsgrond daartegen laten vallen.
8. De rechtbank overweegt dat uit de rechtspraak van de ABRvS volgt dat wat betreft het vereiste dat iemand niet kan worden bereikt in de zin van artikel 2.22 van de Wet brp, het erom gaat of iemand in persoon bereikbaar is op het in de brp geregistreerde adres, dan wel op een opgegeven adres. Als iemand niet duidelijk maakt waar hij verblijft, is hij in zoverre onbereikbaar, ook al is hij telefonisch of per e-mail wel bereikbaar. [3]
9. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet bereikbaar was in de zin van de Wet brp. Eiser heeft telkens laat gereageerd op de brieven van verweerder die naar het adres [adres] zijn gestuurd. Daarnaast heeft eiser desgevraagd adressen opgegeven waar hij zou hebben verbleven. Na onderzoek is gebleken dat deze adressen onjuist waren, omdat er op deze adressen geen mogelijkheid was om te overnachten. De stelling van eiser, dat hij altijd duidelijkheid heeft gegeven over zijn verblijfplaatsen, volgt de rechtbank daarom niet. Het ligt op de weg van eiser om juiste adressen door te geven.
10. Ook heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een gedegen onderzoek verricht, conform het Protocol Adresonderzoek. Verweerder heeft drie voornemens tot ambtshalve uitschrijving verzonden en heeft eiser meerdere malen telefonisch gesproken. Daarbij heeft verweerder ook de moeder van eiser gevraagd om informatie. Verder heeft er een huisbezoek plaatsgevonden. Uit het adresonderzoek is gebleken dat de door eiser opgegeven adressen niet kloppen. Als eiser, zoals hij stelt, een zwervend bestaan heeft, betekent dat niet dat hij niet de juiste verblijfsplaatsen zou kunnen opgeven. Ook is eiser voldoende gewezen op de (onwenselijke) gevolgen van uitschrijving uit de brp. Dat verweerder de boekhouder van eiser niet gevraagd heeft om informatie, maakt ook niet dat het onderzoek onzorgvuldig is. Verweerder heeft immers wel om informatie gevraagd bij eiser en zijn moeder.
11. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat aan de voorwaarden voor uitschrijving uit de brp is voldaan.
Ambtshalve opnemen briefadres
12. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder had moeten overgaan tot het ambtshalve opnemen van een briefadres voor eiser. Omdat zijn eerdere aanvragen voor een briefadres zijn afgewezen, had eiser immers geen briefadres. Er had daarom ambtshalve een briefadres moeten worden opgenomen.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden geen gebruik gemaakt heeft van zijn bevoegdheid om ambtshalve een briefadres op te nemen. Verweerder is bevoegd ambtshalve een briefadres op te nemen als het woonadres ontbreekt en er geen aangifte wordt gedaan van een briefadres. [4] Niet in geschil is dat eiser verschillende aangiftes heeft gedaan van een briefadres. Dat deze zijn afgewezen of niet in behandeling zijn genomen, betekent niet dat er geen aangiftes zijn gedaan van het briefadres. Reeds daarom bestond er voor verweerder geen aanleiding om ambtshalve een briefadres op te nemen.
Conclusie
14. Het beroep van eiser is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.A. Banga, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Diele, griffier. De uitspraak is uitgesproken op 29 april 2021 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.