ECLI:NL:RBMNE:2021:1352

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
24 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
8746061 UC EXPL 20-7047
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Burgerlijk procesrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenvonnis over de ontvankelijkheid van verzet in een civiele procedure tussen een besloten vennootschap en een vereniging van eigenaren

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Midden-Nederland op 24 maart 2021 een tussenvonnis gewezen in een civiele procedure tussen de besloten vennootschap [eiseres] B.V. en de Vereniging van Eigenaren (VvE). De procedure betreft een verzet tegen een verstekvonnis dat op 8 juli 2020 was gewezen, waarbij [eiseres] was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan de VvE. De VvE had aangevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk was in haar verzet, omdat dit na het verstrijken van de verzettermijn was ingesteld. [eiseres] stelde echter dat het verstekvonnis niet aan haar in persoon was betekend en dat haar bestuurder pas op 25 augustus 2020 kennis had genomen van de inhoud van het verstekvonnis.

De kantonrechter heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het verstekvonnis niet in persoon aan [eiseres] was betekend, waardoor de verzettermijn niet was aangevangen op de datum van betekening. De kantonrechter heeft ook overwogen dat de verzettermijn kan aanvangen op het moment dat de veroordeelde een daad van bekendheid met het verstekvonnis heeft gepleegd. In dit geval heeft de kantonrechter geoordeeld dat de verzettermijn is aangevangen op 25 augustus 2020, de datum waarop de bestuurder van [eiseres] een kopie van het vonnis ontving. Hierdoor was [eiseres] ontvankelijk in haar verzet, en de kantonrechter heeft bepaald dat de inhoudelijke behandeling van de vorderingen van partijen zal volgen.

De uitspraak benadrukt het belang van behoorlijke betekening en de rechten van partijen in het proces, met name het recht op toegang tot de rechter en het beginsel van hoor en wederhoor. De kantonrechter heeft de verdere procedure gepland en de zaak verwezen naar de rolzitting voor het indienen van de conclusie van antwoord in reconventie door de VvE.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Civiel recht
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 8746061 UC EXPL 20-7047 RvdH/1037
Tussenvonnis van 24 maart 2021
inzake
de besloten vennootschap
[eiseres] B.V.,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: [eiseres] ,
eiseres in het verzet,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
gemachtigde: mr. A.H. Arts,
tegen:
de vereniging
Vereniging van Eigenaar [....],
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
verder ook te noemen: VvE,
gedaagde in het verzet,
eiseres in conventie,
gedaagde in reconventie,
gemachtigde: I.C.S. Feringa.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
 het verstekvonnis van 8 juli 2020 met zaaknummer 8574620 \ UC EXPL 20-4583;
 de verzetdagvaarding met producties 1 tot en met 8 (aan te merken als de conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie), betekend op 26 augustus 2020 en ingekomen bij de rechtbank op 1 september 2020
 de akte met producties 11 en 12 van VvE ingekomen op 13 januari 2021
 de akte met producties 9 tot en met 11 van [eiseres] ingekomen op 21 januari 2021
 het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 januari 2021
 de akte met toelichting op de eis in reconventie (met producties 12 tot en met 16) en een wijziging van eis ingekomen op 22 februari 2021.
1.2.
De kantonrechter heeft besloten dat de uitspraak vandaag is.

2.De feiten

2.1.
VvE is de vereniging van eigenaars van het gebouw aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] in [vestigingsplaats] . VvE is opgericht op 20 november 2013. Het pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] is op die datum gesplitst in zeven appartementsrechten.
2.2.
[eiseres] was aanvankelijk rechthebbende van de zeven appartementsrechten. Op dit moment is zij nog rechthebbende van vier appartementsrechten, te weten : [nummeraanduiding/letteraanduiding 1] , [letteraanduiding 2] , [letteraanduiding 3] en [letteraanduiding 4] .
2.3.
Het feitelijk beheer van VvE is tot 10 september 2019 uitgevoerd door [eiseres] . Zij stond als enig bestuurder van VvE geregistreerd bij de Kamer van Koophandel. Het bestuur van VvE bestaat sinds 10 september 2019 uit [A] (voorzitter), [B] (penningmeester) en [C] (secretaris).
2.4.
[eiseres] heeft in haar hoedanigheid van bestuurder van VvE na de splitsing met ingang van 1 december 2013 de maandelijkse bijdrage van appartement [straatnaam] [nummeraanduiding] vastgesteld op € 170,-- en de maandelijkse bijdrage van de overige zes appartementen op € 50,-- per maand.
2.5.
In 2019 is gebleken dat [eiseres] vanaf februari 2014 de maandelijkse bijdrage van € 170,-- voor het appartement op nummer [nummeraanduiding] nooit aan VvE heeft betaald. Ook is gebleken dat [eiseres] sinds december 2013 de bijdrage voor de overige zes appartementen nooit aan VvE heeft betaald.
2.6.
Nadien heeft [eiseres] een deel van de verschuldigde bijdrage aan VvE betaald. De verschuldigde bijdragen over de periode tussen 1 december 2013 en 1 oktober 2019 heeft [eiseres] nog niet betaald. VvE heeft [eiseres] gedagvaard en betaling van die bijdragen gevorderd.
2.7.
De bestuurder van [eiseres] heeft zich in persoon bij de rechtbank gemeld op de eerste roldatum 24 juni 2020. Hij is niet toegelaten tot het gebouw vanwege de maatregelen in verband met het Coronavirus. De bestuurder van [eiseres] heeft op diezelfde dag een e-mail aan de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft in reactie op die e-mail een ontvangstbevestiging gestuurd.
2.8.
De kantonrechter heeft verstek tegen [eiseres] verleend en op 8 juli 2020 vonnis gewezen. De kantonrechter heeft [eiseres] veroordeeld tot betaling van € 18.832,15, de wettelijke rente over € 16.610,-- vanaf 9 juni 2020 tot de voldoening en de proceskosten van VvE.
2.9.
Op 15 juli 2020 heeft de bestuurder van [eiseres] van de deurwaarder gehoord dat er een verstekvonnis is gewezen. De bestuurder van [eiseres] heeft toen een e-mail aan de rechtbank gestuurd. De rechtbank heeft in reactie op die e-mail een ontvangstbevestiging gestuurd.
2.10.
Op 12 augustus 2020 heeft de rechtbank een brief aan [eiseres] verstuurd. Daarin is medegedeeld dat de reactie van [eiseres] niet op tijd ter kennis van de kantonrechter is gebracht, dat er een verstekvonnis is gewezen en dat er verzet kan worden ingediend binnen vier weken nadat het vonnis persoonlijk aan [eiseres] is betekend, dan wel nadat [eiseres] bekend is geraakt met de inhoud van het vonnis. Deze brief heeft de bestuurder van [eiseres] na zijn vakantie aangetroffen en vervolgens heeft hij een advocaat ingeschakeld.
2.11.
De advocaat van [eiseres] heeft op 24 augustus 2020 contact opgenomen met de gemachtigde van VvE, ook zijnde de door [eiseres] ingeschakelde deurwaarder. De deurwaarder heeft op 24 augustus 2020 per e-mail kopieën van de volgende exploten toegestuurd aan de advocaat van [eiseres] :
 betekeningsexploot van het verstekvonnis van 8 juli 2020 op 13 juli 2020;
 betekening van het beslagexploot op het pand aan de [straatnaam] [nummeraanduiding] ten laste van [eiseres] op 21 juli 2020;
 inschrijving van het voornoemde beslag op 22 juli 2020;
 overbetekening van het voornoemde beslagexploot op 24 juli 2020;
 betekening van vijf exploten van derdenbeslag ten laste van [eiseres] op 23 juli 2020;
 overbetekening van de vijf exploten van derdenbeslag op 24 juli 2020.
2.12.
De deurwaarder heeft aan de advocaat van [eiseres] medegedeeld dat de eerste betaling uit het derdenbeslag op 24 juli 2020 door de deurwaarder is ontvangen.
2.13.
De advocaat van [eiseres] heeft op 25 augustus 2020 contact opgenomen met de rechtbank met het verzoek om een kopie van het vonnis. De rechtbank heeft haar verwezen naar VvE voor een kopie van het vonnis. De advocaat van [eiseres] heeft op 25 augustus 2020 een kopie van het verstekvonnis van 8 juli 2020 ontvangen.

3.De beoordeling

De ontvankelijkheid van het verzet
3.1.
VvE heeft aangevoerd dat [eiseres] niet-ontvankelijk is in haar verzet, omdat zij dit na het verstrijken van de verzettermijn heeft ingesteld. [eiseres] heeft daartegenover gesteld dat het verstekvonnis niet aan haar in persoon is betekend en dat haar bestuurder pas op 25 augustus 2020 kennis heeft genomen van de inhoud van het verstekvonnis. De kantonrechter begrijpt dat [eiseres] hiermee bedoelt dat zij een daad van bekendheid met het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging heeft verricht op 25 augustus 2020, zodat de verzettermijn niet eerder dan op die datum is aangevangen.
3.2.
In artikel 143 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) zijn drie verschillende tijdstippen genoemd waarop de verzettermijn een aanvang kan nemen. Daarbij geldt dat de termijn gaat lopen bij het alternatief dat zich het eerste voordoet. Kort gezegd zal het verzet moeten worden gedaan binnen vier weken:
  • i) na de betekening van het verstekvonnis aan de veroordeelde in persoon,
  • ii) na het plegen door de veroordeelde van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is of
  • iii) vanaf de dag waarop het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd.
Is het verstekvonnis aan [eiseres] in persoon betekend? Nee.
3.3.
[eiseres] is een rechtspersoon. Een redelijke uitleg van artikel 50 van het Rv brengt mee dat slechts in geval van betekening aan een bestuurder in persoon, sprake is van betekening aan de rechtspersoon in persoon. De grosse van het verstekvonnis is per exploot van 13 juli 2020 betekend aan [eiseres] . Het exploot is in een gesloten envelop achtergelaten op het adres van [eiseres] . Het verstekvonnis is dus niet aan [eiseres] in persoon betekend. De verzettermijn is daarom niet aangevangen op 13 juli 2020.
3.4.
De kantonrechter merkt nog op dat het voorgaande niet betekent dat het ongeopend laten van de post door [eiseres] voor rekening en risico van VvE komt, maar dat het belang van VvE, namelijk met voldoende mate van zekerheid vaststellen dat de verzettermijn is aangevangen en vervolgens het verstekvonnis onherroepelijk is geworden, er wel bij was gediend dat zij het verstekvonnis aan de bestuurder van [eiseres] in persoon had laten betekenen. Het is niet de verantwoordelijkheid van [eiseres] om ervoor te zorgen dat de verzettermijn een aanvang neemt.
Is de verzettermijn aangevangen op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd? Nee.
3.5.
De verzettermijn kan ook aanvangen op de dag dat het verstekvonnis ten uitvoer is gelegd. Voor enkele vormen van tenuitvoerlegging geeft artikel 144 van het Rv aan wanneer het vonnis geacht mag worden ten uitvoer te zijn gelegd. Derdenbeslag op een vordering, na uitbetaling aan de beslaglegger of als het beslag wordt gelegd op een vordering tot periodieke betalingen, na de eerste uitbetaling, is er daar één van.
3.6.
VvE heeft op 23 juli 2020 derdenbeslag gelegd onder een aantal huurders die huur aan [eiseres] verschuldigd zijn. VvE heeft aangevoerd dat de verzettermijn is aangevangen op 25 juli 2020 omdat op die datum de veroordeling ten uitvoer is gelegd. De eerste incasso via dat derdenbeslag is namelijk verricht op 25 juli 2020. Feitelijk heeft dat ertoe geleid dat [eiseres] geen huur heeft ontvangen, terwijl haar huurders die wel verschuldigd waren. Dat had voor [eiseres] moeten opvallen. Daaruit had zij kunnen afleiden dat VvE het verstekvonnis ten uitvoer had gelegd.
3.7.
De exploten voor het derdenbeslag zijn niet aan [eiseres] in persoon overbetekend. Zij was er naar eigen zeggen niet mee bekend. Daarnaast lopen er twee procedures bij hetzelfde incassobureau: één voor de zaak van VvE en één voor een zaak van de gemeente. Dat heeft er volgens [eiseres] ook voor gezorgd dat het voor haar niet direct duidelijk was dat VvE een verstekvonnis ten uitvoer had gelegd.
3.8.
Bij het vaststellen van de aanvang van de verzettermijn kan naar het oordeel van de kantonrechter niet worden uitgegaan van het moment van de tenuitvoerlegging op 25 juli 2020. De kantonrechter neemt daarbij in overweging dat de regeling van de verzettermijn berust op een afweging van het belang dat een (oorspronkelijke) gedaagde niet gebonden wordt aan een hem niet bekend veroordelend vonnis en het belang van de (oorspronkelijke) eiser dat op enig met voldoende mate van zekerheid te bepalen moment de veroordeling bij verstek onherroepelijk wordt. Bij toepassing van de regeling van de verzettermijn mag het recht op toegang tot de rechter, welk recht geldt voor beide partijen, niet in de kern worden aangetast. [1]
3.9.
Er is al vastgesteld dat het verstekvonnis niet in persoon is betekend. [eiseres] was dus op het moment van het derdenbeslag kennelijk nog niet op de hoogte van de inhoud van het verstekvonnis. Het exploot van 24 juli 2020, waarmee [eiseres] bekend had moeten raken met de vijf derdenbeslagen, is evenmin aan [eiseres] in persoon overbetekend. Het exploot is in een gesloten envelop achtergelaten op het adres van [eiseres] . Voorts is gesteld en niet weersproken dat bij het incassobureau twee procedures ten aanzien van [eiseres] lopen en daarom voor [eiseres] niet duidelijk was wie ten laste van haar geld incasseerde. Het voorgaande betekent dat de verzettermijn van vier weken na de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis is verstreken, zonder dat [eiseres] met de inhoud van het verstekvonnis bekend was. De kantonrechter is van oordeel dat de regeling van de verzettermijn, gebaseerd op het moment van de tenuitvoerlegging, onder deze omstandigheden in strijd komt met het beginsel van hoor en wederhoor zoals neergelegd in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Daarbij vindt de kantonrechter van zwaarwegend belang dat uit het contact van de bestuurder van [eiseres] met de rechtbank, waaronder ook het contact voordat het verstekvonnis werd gewezen, blijkt dat zij wel verweer had willen voeren tegen de vordering van VvE.
3.10.
Het komt er voor het oordeel of de verzettermijn is verstreken, dus op aan of [eiseres] in persoon een daad heeft gepleegd, waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging haar bekend is.
Wanneer heeft [eiseres] een daad van bekendheid gepleegd? Op 25 augustus 2020.
3.11.
De kantonrechter stelt bij de beoordeling voorop dat pas sprake is van een daad van bekendheid als bedoeld in artikel 143, tweede lid, van het Rv, als de veroordeelde zelf een tegenover een derde kenbare gedraging heeft verricht waaruit ondubbelzinnig valt op te maken dat hij over voldoende gegevens over de inhoud van zijn veroordeling beschikte om zich daartegen tijdig en adequaat te kunnen verzetten. [2] Het hoeft echter niet zo te zijn dat de veroordeelde het vonnis (in schriftelijke vorm) heeft ontvangen of dat de volledige tekst hem is meegedeeld. Het is voldoende als hij weet van het bestaan van het vonnis, met inbegrip van de gegevens: op vordering van wie en door welke rechterlijke instantie hij is veroordeeld, en waartoe. [3]
3.12.
Uit het verloop voorafgaand aan deze verzetprocedure kan worden opgemaakt dat [eiseres] niet onbekend was met het feit dat VvE een procedure tegen haar aanhangig had gemaakt. De bestuurder van [eiseres] heeft zich immers in persoon gemeld bij de rechtbank om verweer te voeren. Hij heeft ook na de vonnisdatum nog eens bij de rechtbank geïnformeerd naar de stand van zaken. Er is ook contact geweest met de deurwaarder. Niet is echter gebleken, of door VvE onderbouwd, dat [eiseres] tijdens die contacten op de hoogte is geraakt
waartoehij is veroordeeld, terwijl dat wel vereist is. Pas met de ontvangst van een kopie van het vonnis op 25 augustus 2020 door de bestuurder van [eiseres] kan worden vastgesteld dat zij over voldoende gegevens over haar veroordeling beschikte en wist waartoe zij was veroordeeld, om zich daartegen adequaat te kunnen verzetten. De kantonrechter stelt vast dat de verzettermijn op die datum is aangevangen, omdat in dit geval de kennisneming van de op 25 augustus 2020 ontvangen kopie van het vonnis kan worden aangemerkt als de eerste door [eiseres] in persoon gepleegde daad van bekendheid.
Wat is de conclusie?
3.13.
De verzettermijn is aangevangen op 25 augustus 2020. [eiseres] heeft haar verzetdagvaarding op 26 augustus 2020 laten betekenen aan VvE. De rechtbank heeft de verzetdagvaarding op 1 september 2020 ontvangen. Dat betekent dat [eiseres] het verzet tijdig heeft ingediend. De kantonrechter verklaart daarom [eiseres] ontvankelijk in haar verzet. Dat betekent niet dat de tenuitvoerlegging van het verstekvonnis van 8 juli 2020 is geschorst. Het verstekvonnis is immers uitvoerbaar bij voorraad verklaard. [4] Het verweer van [eiseres] tegen de vordering van VvE en de reconventionele vordering van [eiseres] zullen inhoudelijk worden behandeld.
Hoe verloopt deze procedure verder?
3.14.
Dit vonnis is een tussenbeslissing over de ontvankelijkheid van [eiseres] in haar verzet. De kantonrechter zal uiteindelijk in een einduitspraak beslissen op de inhoudelijke vorderingen van partijen.
3.15.
De kantonrechter heeft in het verkort proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 26 januari 2021 een tijdspad gegeven voor het verloop van deze procedure. De datum voor het indienen van stukken is twee weken vertraagd. Dat betekent dat:
  • VvE een conclusie van antwoord in reconventie mag indienen op 7 april 2021, en
  • dat de kantonrechter een mondelinge behandeling bepaalt op een datum zo spoedig als mogelijk na 21 april 2021.
3.16.
De kantonrechter houdt iedere verdere beslissing, waaronder een beslissing over de proceskosten, aan.

4.De beslissing

De kantonrechter:
4.1.
verklaart [eiseres] ontvankelijk in haar verzet;
4.2.
verwijst de zaak naar de rolzitting van
woensdag 7 april 2021 te 9.30 uur, voor het indienen van de conclusie van antwoord in reconventie door VvE;
4.3.
bepaalt een mondelinge behandeling zo spoedig als mogelijk na 21 april 2021;
4.4.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Ramsaroep, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 24 maart 2021.

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 25 februari 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA4936, Hoge Raad 16 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2341, Hoge Raad 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK9154.
2.Zie Hoge Raad 23 september 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4071 en Hoge Raad 9 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ0652.
3.Zie Gerechtshof Den Haag 14 juli 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:1993.
4.Zie artikel 145 van het Rv.