ECLI:NL:RBMNE:2021:115

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
15 januari 2021
Publicatiedatum
19 januari 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5358
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van ambtenaar wegens verstoorde arbeidsverhouding en integriteitschending

In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 15 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambtenaar en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. De ambtenaar, eiser, was op 1 februari 2009 in dienst getreden en had verschillende functies bekleed binnen de gemeente. Op 29 mei 2019 verleende de gemeente hem ontslag wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding, met toepassing van artikel 8:13 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU). Eiser had bezwaar gemaakt tegen dit ontslag, maar het college verklaarde dit bezwaar ongegrond. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een verstoorde arbeidsverhouding, die ten tijde van het ontslag in de weg stond aan een vruchtbare samenwerking. De rechtbank oordeelde dat de gemeente bevoegd was om eiser te ontslaan op grond van de ARU. Eiser had in beroep grotendeels dezelfde gronden aangevoerd als in zijn bezwaar, en de rechtbank oordeelde dat de gemeente voldoende had gereageerd op deze gronden. Eiser stelde ook dat er sprake was van willekeur, omdat zijn integriteitschending werd bestraft, terwijl het ongewenste gedrag van zijn collega's niet werd aangepakt. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet concreet had gemaakt wat dit ongewenste gedrag inhield en dat de gemeente wel degelijk onderzoek had gedaan naar deze klachten.

De rechtbank concludeerde dat de gronden van het beroep niet tot vernietiging van het bestreden besluit konden leiden en verklaarde het beroep ongegrond. Eiser had geen recht op een hogere ontslagvergoeding dan de minimumgarantie, omdat niet was komen vast te staan dat de gemeente een overwegend aandeel had in de verstoorde arbeidsverhouding. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/5358

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2021 in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser
(gemachtigde: I. Rosier),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder
(gemachtigde: mr. G. van der Sprong).

Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 juli 2019 ontslag verleend wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding met toepassing van artikel 8:13 van de Arbeidsvoorwaardenregeling Utrecht (ARU). Daarbij is aan eiser een budget toegekend van € 2.500,-, inclusief BTW, voor externe professionele loopbaanbegeleiding en/of coaching dan wel aan een opleiding gericht op het vinden van een andere passende functie. Dit budget verviel een jaar na de ontslagdatum.
Bij besluit van 7 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2020. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende feiten, die tussen partijen niet in geschil staan, als vaststaand aan. Eiser is op 1 februari 2009 in dienst getreden bij verweerder, eerst als locatie-coördinator bij het toenmalige Facilitair Bedrijf. Op 1 januari 2014 werd zijn functie Servicemanager huisvestiging, techniek, en interne leveranciers. Op 1 november 2016 is de eiser gestart in de functie van Officemanager bij Wijkteam Zuidwest.
2. In mei 2017 is eiser beoordeeld met een C. Dit betekent dat hij functioneerde volgens de gestelde verwachtingen. Wel is door de [leidinggevende] (eisers leidinggevende) met eiser besproken dat op de plek waar eiser op dat moment werkte een cultuur heerst waarbij gelijkwaardigheid en eigen verantwoordelijkheid belangrijk zijn. Dit in tegenstelling tot de cultuur waaruit eiser komt. Eiser wordt als bazig en controlerend ervaren door zijn collega’s en de manier waarop zij worden aangesproken leidt bij hen tot irritatie. Eiser zou deze opmerkingen meenemen.
3. De [leidinggevende] heeft op 1 juni 2018 aangekondigd dat hij vanaf nu met alle medewerkers van het Wijkteam een RGW-gesprek zal voeren in plaats van een apart beoordelingsgesprek en resultaatgesprek.
4. In onderling overleg is op 19 juni 2018 een koffiemoment ingelast. De bedoeling hiervan was dat dit een informeel gesprek zou zijn tussen eiser en zijn medewerkers over lopende zaken. Ter plekke werden echter door enkele medewerkers incidenten met eiser aangehaald uit de voorafgaand periode. Eiser heeft hierop niet inhoudelijk gereageerd, maar uiting gegeven aan incidenten die hij heeft ervaren met medewerkers.
5. Op 12 juli 2018 heeft eiser met de [leidinggevende] het RGW gesprek gevoerd. Eiser heeft zich vervolgens op 24 juli 2018 ziek gemeld wegens werkgerelateerde klachten. Zijn gemachtigde heeft op 26 juli 2018 een brief geschreven waarin zij melding maakt van ongewenst gedrag binnen het Wijkteam. Het ongewenste gedrag bestaat volgens haar uit de uitingen die door medewerkers zijn gedaan tijdens het koffiemoment, het niet toepassen van hoor en wederhoor en dat collega’s niet worden aangesproken op ongewenst gedrag. Vanaf dit moment verslechtert de relatie tussen eiser en de [leidinggevende]. Eiser heeft op dat moment ook contact gezocht met een vertrouwenspersoon binnen de gemeente.
6. Op 23 oktober 2018 heeft eiser zijn eerste coachinggesprek in het kader van zijn re-integratie en op 31 oktober 201 start de mediation om de relatie tussen de [leidinggevende] en eiser te herstellen. Op 22 november 2018 wordt de mediation beëindigd
.
7. Op 28 januari 2019 is eiser volledig gere-integreerd, conform het advies van de bedrijfsarts.
8. Op 5 maart 2019 heeft verweerder het voornemen tot ontslag aangekondigd wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsverhouding. Eiser heeft hierop zijn zienswijze naar voren gebracht.
9. Op 17 april 2019 is eiser opgeroepen omdat het vermoeden bestaat dat eiser onrechtmatig beschikte over persoonlijke stukken van de [leidinggevende], namelijk een logboek en een gespreksverslag, waardoor er een vermoeden is ontstaan van een integriteitsschending. Dit gesprek vindt plaats op 23 april 2019.
10. Op 29 mei 2019 heeft verweerder het besluit genomen om eiser te ontslaan wegens een onherstelbaar verstoorde arbeidsrelatie. Vervolgens volgt het procesverloop zoals hierboven is weergegeven.
Toetsingskader
11. Op grond van artikel 8:13, eerste lid, van de ARU kunnen burgemeester en wethouders bepalen dat een ambtenaar kan worden ontslagen op een nader te bepalen grond, die niet valt onder de gronden in vorige artikelen genoemd.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) kan de door het verweerder gehanteerde ontslaggrond worden toegepast als sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding en voortzetting van het dienstverband in redelijkheid niet van het bestuursorgaan kan worden verlangd. [1]
13. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB moet in een zaak als de onderhavige zaak, waarin sprake is van ontslag op andere gronden wegens een verstoorde arbeidsverhouding, het feitencomplex waarvan sprake was ten tijde van de ingangsdatum van het ontslag het ontslagbesluit kunnen dragen. [2] Dit impliceert ook dat duidelijk moet zijn dat herplaatsing elders binnen de organisatie niet mogelijk is of dat van verdere inspanningen daartoe geen resultaat is te verwachten. Daarbij is de situatie ten tijde van de ingangsdatum van het ontslag (1 juli 2019) doorslaggevend.
Beoordeling
14. De rechtbank leidt uit de beroepsgronden en de inhoud van de overige stukken af dat tussen partijen niet in geschil is dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding. De rechtbank is van oordeel dat deze verstoorde arbeidsverhouding ten tijde van het ontslag in de weg stond aan een vruchtbare verdere samenwerking en dat voortzetting van het dienstverband, ook elders binnen de organisatie, niet van verweerder kon worden verlangd. Verweerder was daarom bevoegd om eiser op grond van 8:13 van de ARU te ontslaan.
15. Bij de beantwoording van de vraag of verweerder bij het gebruik maken van zijn ontslagbevoegdheid kon volstaan met de toegekende uitkering, bestaande uit de minimumgarantie als bedoeld in artikel 19.4 van de ARU, is van belang welk aandeel beide partijen hebben gehad in het ontstaan en voortbestaan van de impasse die er bestond tussen partijen en die maakte dat er een verstoorde arbeidsverhouding was. Volgens vaste rechtspraak van de CRvB [3] , is een minimumgarantie op een ontslaguitkering onvoldoende als komt vast te staan dat verweerder in het ontstaan en voortbestaan van de impasse een overwegend aandeel heeft gehad of als een uitkering op minimumniveau gezien de omstandigheden niet redelijk kan worden geacht.
16. De rechtbank stelt vast dat de gronden van het beroep in feite grotendeels een (nagenoeg) letterlijke herhaling zijn van wat eiser in bezwaar heeft aangevoerd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in het bestreden besluit voldoende op deze gronden van bezwaar is ingegaan. Verweerder heeft de gronden van bezwaar gemotiveerd weerlegd. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep niet heeft aangevoerd waarom de overwegingen van verweerder in reactie op de bezwaargronden niet in stand kunnen blijven, zodat de in bezwaar aangevoerde en in beroep herhaalde gronden niet tot vernietiging van het bestreden besluit kunnen leiden. De rechtbank zal bij de beoordeling van het beroep dan ook alleen de beroepsgronden beoordelen die niet eerder in bezwaar waren aangevoerd.
Ongewenst gedrag collega’s en integriteitsschending
17. Eiser heeft gesteld dat sprake is van schending van het verbod op willekeur. Immers, het ongewenste gedrag van eisers collega’s is oogluikend toegestaan, terwijl eisers integriteitsschending wordt bestraft met ontslag. Eiser stelt in dit kader ook dat verweerder ten onrechte geen onderzoek heeft gedaan naar het ongewenste gedrag van zijn collega’s en vooringenomen is omdat de [leidinggevende] op zijn woord wordt geloofd. Verweerder heeft de melding door eiser van ongewenst gedrag ten onrechte weggezet als een gevoel van onvoldoende waardering en heeft gesteld dat eiser zelf de verbeterpunten niet zou herkennen. Eiser heeft zich tot een vertrouwenspersoon gewend, maar geen klacht ingediend om de mediation een kans van slagen te geven. Het is niet terecht dat hem dan wordt tegengeworpen dat hij geen klacht heeft ingediend. Eiser stelt dat het willekeurig is dat het verhaal van de ene wel wordt geloofd en dat van de ander niet en stelt ook dat de [leidinggevende] het niet zo nauw neemt met de waarheid.
18. De rechtbank stelt vast dat eiser het ongewenste gedrag van collega’s niet concreet heeft gemaakt. Immers, onduidelijk is waar dit ongewenste gedrag dan uit bestond, wanneer hiervan sprake is geweest en specifiek om welke collega’s het ging. Ook merkt de rechtbank op dat eiser al twee jaren bij het Wijkteam werkte en hier nooit iets over heeft gezegd, totdat hij zelf kritiek kreeg over zijn functioneren tijdens het koffiemoment. Anders dan eiser heeft gesteld, heeft verweerder wel degelijk onderzoek gedaan naar het door eiser gestelde ongewenste gedrag van zijn collega’s en zijn er gesprekken geweest met alle medewerkers. Het resultaat van dit onderzoek is geweest dat niet is komen vast te staan dat sprake was van pesten op het werk en evenmin dat dit oogluikend werd toegestaan. Nu wel sprake is geweest van onderzoek, kan eiser ook niet worden gevolgd in zijn stelling dat sprake was van vooringenomenheid en strijd met het beginsel van willekeur. Evenmin is gebleken dat de [leidinggevende] werd geloofd op zijn woord of dat hij het niet nauw zou nemen met de waarheid.
19. Voor zover eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte heeft gesteld dat hij verbeterpunten niet zou herkennen, overweegt de rechtbank als volgt. Eiser betwist dat hij aanleiding zou hebben gegeven voor kritiek en heeft zelf kritiek geuit op zijn collega’s. Het feit dat er iets anders op een ander is aan te merken, maakt nog niet dat hij zich de kritiek op hem niet zou moeten aantrekken. Eiser heeft blijkens de stukken niet open gestaan voor de vraag wat tot de kritiek heeft geleid, maar heeft die alleen bestreden. Het is goed te begrijpen dat verweerder deze houding: naar anderen wijzen en niet ingaan op kritiek, heeft gekwalificeerd als een gebrek aan zelfreflectie. De rechtbank hecht eraan op te merken dat zij de overwegingen van verweerder in reactie hierop juist en toereikend vindt.
20. Over de integriteitsschending stelt eiser nog dat hij deze betwist. Eiser stelt dat hij recht had op inzage van het logboek op grond van artikel 15 van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). De gemeente is immers toch verplicht om de stukken, op verzoek van eiser aan hem ter beschikking te stellen voor inzage.
21. De rechtbank stelt vast dat eiser zich toegang heeft verschaft tot een al dan niet open toegankelijk deel van de digitale bestanden van de [leidinggevende], waar hij een logboek van de [leidinggevende] over eiser aantrof. Eiser heeft dit stuk gelezen, geprint en gebruikt voor zijn zaak. Gelet op de aard van het document had eiser moeten weten dat dit niet voor hem was bedoeld. Eiser heeft (ter zitting) ook niet betwist dat sprake was van een persoonlijke notitie van de [leidinggevende] over eiser. De rechtbank stelt vast dat eiser niet gemeld heeft dat hij de beschikking had over het stuk, ook niet toen hem daarnaar werd gevraagd, en dat hij heeft geweigerd om het terug te geven. Er moest een dienstbevel aan te pas komen, voordat eiser bereid was om het stuk in te leveren. Daarbij acht de rechtbank niet relevant of eiser op grond van de AVG recht had gehad op het stuk als hij erom had gevraagd. (Ook) de AVG geeft immers niemand het recht om zich op deze wijze informatie toe te eigenen. Evenmin maakt een recht op een bepaald bestand op grond van de AVG de handelwijze van eiser integer. Met zijn verwijzing naar de AVG gaat eiser dan ook helemaal voorbij aan het feit dat de integriteitsschending betrekking heeft op zijn handelwijze in deze en geeft hij ook geen blijk van inzicht in de ernst van zijn gedrag. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake was van een integriteitschending en gelet hierop is van schending van het verbod op willekeur dan ook geen sprake.
Status RGW gesprek
22. Eiser geeft aan dat hij angstig was en daarom niet zonder zijn gemachtigde wilde praten omdat verweerder bleef spreken over een reflectiegesprek terwijl het een RGW gesprek zou zijn. Door deze houding van verweerder raakte eiser zijn vertrouwen steeds meer kwijt.
23. Over de status van het gesprek overweegt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de [leidinggevende] duidelijk heeft aangekondigd dat hij met alle medewerkers een reflectiegesprek zou houden in plaats van een apart beoordelingsgesprek en resultaatgesprek, conform de systematiek van het Resultaatgericht Werken (RGW), zoals in de voormalige rechtspositie was vastgesteld in Uitvoeringsregeling Utrecht 15x. Daarmee bestaat er naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijkheid omtrent de status van het gesprek. De rechtbank stelt voorts vast dat uit het dossier blijkt dat verweerder steeds heeft geprobeerd opnieuw in contact te komen met eiser en herhaaldelijk heeft geprobeerd uit de strijd en in gesprek te komen met eiser. Door eisers houding om met niemand te willen praten heeft hij zelf gekozen voor de weg van de strijd in plaats van de weg van de oplossing. De beroepsgrond slaagt niet.
Re-integratie
24. Eiser stelt dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet zou hebben meegewerkt aan zijn re-integratie. Nu dit ook niet is gemotiveerd, levert dit schending op van het motiveringsbeginsel, aldus eiser. Verweerder had een deskundigenoordeel aan het UWV moeten vragen om dit te motiveren.
25. De rechtbank stelt vast dat eiser niet wordt tegengeworpen dat hij zijn re-integratieverplichtingen heeft geschonden. De re-integratie heeft immers geleid tot beter melding. Het enkele wat hem wordt tegengeworpen is dat eiser geen enkele stap heeft gezet om de situatie tussen hem en de [leidinggevende] te normaliseren. Nu er geen sprake is van niet meewerken aan de re-integratie, hoefde verweerder ook niet een deskundigenoordeel aan het UWV op te vragen in dit kader.
26. Eiser heeft voorts gesteld dat in het besluit een onwaarheid staat. Anders dan er staat was de [leidinggevende] op de hoogte van de omstandigheid dat eiser verlof had gevraagd en ook was verweerder op de hoogte van de adviezen van de bedrijfsarts.
27. De rechtbank stelt vast dat eiser deze beroepsgrond in bezwaar ook al had aangevoerd. Verweerder heeft hierop gereageerd in het besluit. Eiser heeft in beroep niet aangevoerd waarom de overwegingen van verweerder in het besluit niet in stand kunnen blijven, zodat deze beroepsgrond niet tot vernietiging van het besluit kan leiden.
Andere functie
28. Eiser heeft voorts gesteld dat het op de weg van verweerder had gelegen om te kijken of een andere functie tot de mogelijkheden behoorde. Door hieraan geen gehoor te geven heeft verweerder het evenredigheidsbeginsel geschonden. Een zorgvuldige afweging van belangen had met zich gebracht dat de gemeente naar een andere functie binnen de gemeente voor eiser was gaan zoeken.
29. De rechtbank stelt vast dat verweerder ter zitting te kennen heeft gegeven dat onderzocht is of eiser op medische gronden terug kon naar zijn werkplek of dat onderzoek naar een andere plek nodig was. Eiser heeft gesteld dat hij niet terug kon, maar heeft nooit op enkele wijze onderbouwd dat sprake was van een onveilige omgeving. De rechtbank is in dit kader ook van oordeel dat eiser zelf ook weigerde het gesprek aan te gaan met verweerder, waardoor hij de situatie heeft laten voortduren en iedere mogelijkheid om de situatie te neutraliseren heeft laten liggen. Vervolgens is eiser door de bedrijfsarts beter gemeld, waardoor zoeken naar een andere plek niet langer nodig was. De beroepsgrond slaagt niet.
Belangenafweging
30. Eiser heeft voorts gesteld dat verweerder de belangen had moeten afwegen, daarom is evenredigheidsbeginsel geschonden. Nu eiser geen belangen heeft gesteld, slaagt deze beroepsgrond reeds daarom niet.
Conclusie
31. De rechtbank is dan ook van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerder in het ontstaan en voortbestaan van de impasse een overwegend aandeel heeft gehad. Gelet hierop is een minimumgarantie voldoende. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat indien dit wel het geval was geweest, dit niet had kunnen leiden tot wijziging van het ontslag naar de datum die eiser wenst en is de vergoeding die eiser wenst op geen enkele wijze gespecificeerd of onderbouwd.
32. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.E.M. van Abbe, rechter, in aanwezigheid van mr. M.A. Beijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2021.
de rechter is verhinderd
deze uitspraak te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de CRvB van 30 juni 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:2526) respectievelijk 22 juni 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:2275), te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 21 januari 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:262), te raadplegen op www.rechtspraak.nl.
3.Zie de uitspraak van 28 februari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BZ2043), te raadplegen op www.rechtspraak.nl.