1.2Bij besluit van 25 december 2019 heeft verweerder aan eiseres medegedeeld dat zij vanaf 13 december 2019 recht heeft op een WW-uitkering, maar dat die niet betaald wordt omdat eiseres ontslag heeft genomen zonder dat dit nodig was. Het bezwaar van eiseres heeft verweerder vervolgens ongegrond verklaard op 18 maart 2020.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres als eerste heeft aangekondigd dat zij haar werkzaamheden bij [bedrijf 1] wilde beëindigen omdat zij een andere baan had gevonden. Dit ziet verweerder als een eerste initiatief tot beëindiging van de dienstbetrekking. Nadat [bedrijf 1] daarop de samenwerking met eiseres met onmiddellijke ingang had beëindigd, heeft eiseres, in verband met de ontdekking dat de omvang van de nieuwe baan onvoldoende was, aangegeven dat zij alsnog gedeeltelijk bij [bedrijf 1] wilde blijven werken.
Op de zitting heeft verweerder benadrukt dat eiseres een dienstverband met [uitzendbureau] had. Zij had volgens verweerder via [uitzendbureau] bij een andere inlener kunnen gaan werken, aangezien uit informatie van [uitzendbureau] blijkt dat haar contract met [uitzendbureau] verlengd had kunnen worden per 1 januari 2020.
3. Eiseres is het niet eens met het bestreden besluit en voert in beroep – samengevat weergegeven – het volgende aan. Verweerder stelt zich ten onrechte op het standpunt dat eiseres zelf ontslag heeft genomen. Eiseres heeft slechts medegedeeld dat zij een andere baan had en daarom nog maar voor twee dagen voor [bedrijf 1] kon werken, waarna [bedrijf 1] heeft aangegeven geen gebruik meer te willen maken van de diensten van eiseres. Er is dan ook geen sprake van een ondubbelzinnige ontslagname.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
5. Artikel 24, eerste lid, aanhef en onder a, van de WW legt op de werknemer de verplichting te voorkomen dat hij verwijtbaar werkloos wordt.
Op grond artikel 24, tweede lid, aanhef en onder b, van de WW is de werknemer verwijtbaar werkloos geworden indien de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van de werknemer zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden dat deze voortzetting redelijkerwijs niet van hem kon worden gevergd.
Op grond van artikel 27, eerste lid, van de WW weigert het Uwv de uitkering blijvend geheel indien de werknemer een verplichting, hem op grond van artikel 24, eerste lid, onderdeel a, opgelegd, niet is nagekomen, tenzij het niet nakomen van de verplichting de werknemer niet in overwegende mate kan worden verweten. In dat geval weigert het Uwv de uitkering gedeeltelijk door het uitkeringspercentage te verlagen naar 35 over de volledige duur van de uitkering, maar ten hoogste over een periode van 26 weken.