ECLI:NL:RBMNE:2020:5871

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
30 december 2020
Publicatiedatum
4 februari 2021
Zaaknummer
UTR 19/4788
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van Wajong-uitkering en de vraag naar bijzondere gevallen

In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 30 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S.N. Ali, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door M.E. van Mourik. Eiseres, geboren in 1972, had op 1 april 2019 een laattijdige aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. De rechtbank moest beoordelen of er sprake was van een bijzonder geval op grond waarvan de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht tot de achttiende verjaardag van eiseres moest worden toegekend. De rechtbank oordeelde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die een afwijking van de standaardtermijn rechtvaardigden. Eiseres had weliswaar aangevoerd dat zij onbekend was met de Wajong en dat haar gezondheidsproblemen al voor haar achttiende verjaardag aanwezig waren, maar de rechtbank volgde de redenering van verweerder dat deze omstandigheden niet voldoende waren om te concluderen dat er sprake was van een bijzonder geval. De rechtbank benadrukte dat eiseres al jaren begeleiding ontving en dat zij redelijkerwijs geacht kon worden op de hoogte te zijn van haar rechten. De rechtbank concludeerde dat de Wajong-uitkering terecht was toegekend per 1 april 2018, één jaar voorafgaand aan de aanvraag. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/4788

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 december 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. S.N. Ali),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: M.E. van Mourik).

Inleiding

1. Eiseres is geboren op [1972] . Op 1 april 2019 heeft zij een laattijdige aanvraag
voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) ingediend.
2. Met het besluit van 25 juni 2019 (het primaire besluit) is bepaald dat eiseres per
1 april 2018 recht heeft op een Wajong-uitkering, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
3. Met het besluit van 27 september 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het
bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
4. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een
verweerschrift ingediend. Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op
7 oktober 2020. Eiseres was samen met haar gemachtigde en zus, mevrouw [A] , ter zitting aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, die met instemming van eiseres via een Skype-beeldverbinding aan de zitting deelnam.

Het geschil

5. Verweerder heeft de Wajong-uitkering aan eiseres toegekend per 1 april 2018. Dit is één
jaar voorafgaand aan de aanvraag. In artikel 3:29, tweede lid, eerste volzin, van de Wajong is bepaald dat de uitkering niet vroeger kan ingaan dan één jaar voor de dag waarop de aanvraag werd ingediend. In de tweede volzin van artikel 3:29, tweede lid van de Wajong staat dat verweerder in bijzondere gevallen van die termijn van één jaar kan afwijken.
6. Het geschil tussen partijen beperkt zich tot de vraag of sprake is van een bijzonder geval
op grond waarvan verweerder de Wajong-uitkering met terugwerkende kracht tot de achttiende verjaardag van eiseres moet toekennen.

Beoordeling door de rechtbank

Beoordelingskader
7. Bij haar beoordeling van deze zaak stelt de rechtbank voorop dat de aanvraag voor een
Wajong-uitkering weliswaar na 1 januari 2010 is ingediend, maar dat de aanspraken van eiseres op grond van het bepaalde in de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) worden beoordeeld, omdat zij voor 1 januari 1980 is geboren. Voor de beoordelingsdatum is de Wajong van toepassing. Dit volgt uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). [1]
Is sprake van een bijzonder geval?
8. Eiseres voert twee omstandigheden aan op grond waarvan volgens haar sprake is van een
bijzonder geval. Ten eerste was eiseres onbekend met de Wajong. Dit kan haar niet worden verweten en mag daarom niet voor rekening en risico komen. Zij is namelijk altijd afhankelijk geweest van de hulpverleningsinstanties en de sociale dienstverlening, maar die hebben haar er nooit op gewezen om een dergelijke uitkering aan te vragen. Ook gelet op de ernst van haar psychologische klachten kon eiseres niet worden geacht van het bestaan van een Wajong op de hoogte te zijn. Eiseres heeft meteen Wajong aangevraagd op het moment dat haar dochter daarop heeft gewezen. Ten tweede waren de gezondheidsbeperkingen al voor haar achttiende verjaardag aanwezig, maar waren deze niet als zodanig erkend. Ter onderbouwing van haar standpunt verwijst eiseres naar twee uitspraken van de CRvB. [2] Pas na toekenning van de Wajong zijn voor eiseres de ernst van de psychische aandoeningen en de gevolgen daarvan voor de arbeidsongeschiktheid duidelijk geworden.
9. De rechtbank erkent de problematiek van eiseres en is zich bewust van de moeilijke
situatie waarin zij zich bevindt, maar ziet geen aanleiding om aan te nemen dat sprake is van een bijzonder geval. De rechtbank legt dit als volgt uit. De omstandigheid dat eiseres onbekend was met de Wajong en/of de mogelijkheid om een dergelijke uitkering aan te vragen, kan niet tot de conclusie leiden dat sprake is van een bijzonder geval. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daartoe terecht verwezen naar vaste rechtspraak van de CRvB. [3] Verder kan de rechtbank de overweging van verweerder volgen dat niet blijkt van een totale onmogelijkheid om een uitkering aan te vragen, aangezien eiseres een bijstandsuitkering ontvangt.
10. De rechtbank overweegt verder dat volgens vaste rechtspraak van de CRvB een
bijzonder geval aanwezig wordt geacht indien de betrokkene ter zake van de te late aanvraag redelijkerwijs geacht moet worden niet in verzuim te zijn geweest. Dit kan het geval zijn indien de vraag of bij betrokkene eerst op een later tijdstip een duidelijk inzicht is ontstaan op de ernst van de aandoeningen en de gevolgen daarvan voor de arbeidsongeschiktheid. [4]
Naar het oordeel van de rechtbank is gebleken dat eiseres al lange tijd zicht had op de ernst van haar problematiek en de consequenties daarvan. De rechtbank stelt vast dat uit de medische rapportage van verzekeringsarts Bijleveld van 1 mei 2019 blijkt dat de gedragsproblemen van eiseres al zijn ontstaan door de uithuisplaatsing voor haar tiende levensjaar. In de anamnese van deze rapportage staat dat de ziekte van eiseres ongeveer in 1978 is ontstaan. In 2001 is de diagnose van borderline vastgesteld. In 2018 is meervoudige PTSS bij eiseres gediagnostiseerd. Gelet op het voorgaande is bij eiseres geen sprake van een situatie waarbij pas op een later tijdstip inzicht is ontstaan in de ernst van de aandoeningen en de gevolgen daarvan voor de arbeidsongeschiktheid, zodat geen sprake is van een bijzonder geval. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel?
11. Daarnaast voert eiseres aan dat het besluit in strijd is met het zorgvuldigheids- en
motiveringsbeginsel. Volgens eiseres heeft verweerder geen redelijke belangenafweging gemaakt. Verweerder heeft namelijk nagelaten om nadere informatie bij de verschillende hulpverleners in te winnen. Het besluit is daarom onzorgvuldig. Verder voert eiseres aan dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom geen sprake is van een bijzonder geval. Ook heeft verweerder in het bestreden besluit nagelaten om de vindplaats van de jurisprudentie waarnaar wordt verwezen te benoemen.
12. De rechtbank stelt vast dat uit de medische rapportage van verzekeringsarts Bijleveld
van 1 mei 2019 blijkt dat informatie uit het dossier is verzameld op grond van de anamnese van eiseres. Bijleveld acht de claim van eiseres plausibel, gelet op de gegevens over de aandoening en de eigen bevindingen bij het psychisch onderzoek. De verzekeringsarts vermeldt dat eiseres forse problemen in de communicatie heeft, die gezien de ernstige persoonlijkheidsproblematiek ook op haar achttiende verjaardag aanwezig moet zijn geweest en ook per april 2018. De functionele mogelijkhedenlijst (FML) is daarom geldig per heden, per april 2018 en ook per haar achttiende jaar. De rechtbank concludeert hieruit dat ook verweerder de problematiek en de gestelde diagnoses van eiseres erkent. Op grond daarvan valt niet in te zien wat het inwinnen van informatie bij de behandelend sector daaraan nog zou toevoegen. De rechtbank oordeelt daarom dat verweerder niet in strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel heeft gehandeld.
13. De rechtbank oordeelt dat verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd
heeft onderbouwd waarom bij eiseres geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 3:29, tweede lid, van de Wajong. Verweerder heeft er namelijk op gewezen dat eiseres al jaren klachten heeft en daarom redelijkerwijs van haar mag worden verwacht dat zij zich laat vertegenwoordigen of dat zij hulp heeft op het gebied van administratie. Eiseres heeft al jaren begeleiding in het dagelijks leven. Ook geeft verweerder aan dat niet is gebleken dat de te late aanvraag een aantoonbaar gevolg is van onjuiste voorlichting door het daartoe bevoegde bestuursorgaan. De rechtbank concludeert dat verweerder weliswaar in het bestreden besluit heeft nagelaten om de vindplaats van de verwezen rechtspraak te benoemen wat betreft de onbekendheid met het aanvragen van een Wajong, maar dit leidt niet tot een motiveringsgebrek. Het moet eiseres duidelijk zijn geweest dat hier sprake is van vaste rechtspraak van de CRvB. Daarbij heeft verweerder in het verweerschrift wel de rechtspraak expliciet benoemd. De beroepsgrond slaagt niet.
Verzoek om een onafhankelijk deskundige
14. Eiseres verzoekt de rechtbank om een onafhankelijke deskundige in te schakelen die een
objectief beeld van de situatie en gesteldheid van haar kan verkrijgen.
15. De rechtbank overweegt dat de situatie en gezondheidsklachten van eiseres niet ter
discussie staan. De omvang van dit geding beperkt zich tot de vraag of sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 3:29, tweede lid van de Wajong. Zoals in r.o. 9 is overwogen, volgt uit vaste rechtspraak van de CRvB dat onbekendheid met het bestaan van de Wajong en/of de mogelijkheid om een dergelijke uitkering aan te vragen geen bijzonder geval oplevert. [5] De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om een onafhankelijke deskundige in te schakelen. Het verzoek daartoe wordt afgewezen.
Conclusie
16. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel
3:29, tweede lid van de Wajong op grond waarvan de Wajong met terugwerkende kracht tot de achttiende verjaardag moet worden toegekend. De onbekendheid van eiseres met de Wajong en/of de mogelijkheid om een dergelijke uitkering aan te vragen, leidt namelijk niet tot de conclusie dat sprake is van een bijzonder geval. Daarnaast blijkt uit de medische rapportage dat eiseres wel zicht had op de ernst van haar problematiek en de consequenties daarvan voor haar vermogen om met arbeid inkomen te verwerven. Gelet hierop is ook om die reden geen sprake van een bijzonder geval. Verweerder heeft daarom terecht de Wajong per 1 april 2018 toegekend. Dit is één jaar voorafgaand aan de aanvraag.
17. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, rechter, in aanwezigheid van
mr. L.M.A. Koeman, griffier. De beslissing is uitgesproken op 30 december 2020 en zal openbaar worden gemaakt door publicatie op rechtspraak.nl.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:1111.
2.Uitspraak van 24 februari 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BL5751 en uitspraak van 27 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2621.
3.Uitspraak van 30 mei 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BD5248.
4.Uitspraak van 30 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2223.
5.Uitspraak van 30 mei 2008, ECLI:2008:BD5248.