In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 27 november 2013 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de ingangsdatum van haar WAJONG-uitkering. Appellante, geboren in 1975, had een aanvraag ingediend voor een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong), die door het Uwv was goedgekeurd met ingang van 9 oktober 2008. Appellante stelde echter dat haar uitkering al vanaf haar achttiende verjaardag in 1993 had moeten ingaan. Het Uwv had haar bezwaar tegen het besluit ongegrond verklaard, wat leidde tot de procedure bij de rechtbank Maastricht, die het beroep van appellante ook ongegrond verklaarde.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank ten onrechte had vastgesteld dat er geen sprake was van een bijzonder geval. De Raad concludeerde dat de deskundigen de vraag van de rechtbank over het moment waarop appellante zicht kreeg op de ernst van haar aandoening niet hadden beantwoord. De Raad stelde vast dat appellante in een uitzonderlijke situatie verkeerde, waarin het moeilijk was om betrouwbare informatie over haar functioneren in het verleden te verkrijgen. De Raad oordeelde dat het aangewezen was om uit te gaan van de lezing van de pedagoge/hulpverlener bij het RIAGG, die had verklaard dat appellante pas in 2009, tijdens haar behandeling, zich bewust werd van haar psychische problemen.
De Raad vernietigde het bestreden besluit en bepaalde dat de ingangsdatum van de uitkering moest worden vastgesteld op 1993. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 2.168,20 bedroegen. Deze uitspraak benadrukt het belang van het vaststellen van de juiste ingangsdatum van uitkeringen in gevallen waar sprake is van bijzondere omstandigheden en waar de communicatie met de betrokkenen bemoeilijkt wordt door psychische aandoeningen.