ECLI:NL:RBMNE:2020:5832
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vaststelling eigen bijdrage Wlz door CAK
In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 29 december 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het CAK, betreffende de eigen bijdrage voor zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz). Eiseres ontving zorg met verblijf in een instelling en was maandelijks een eigen bijdrage verschuldigd. De rechtbank behandelde twee beroepen, geregistreerd onder de zaaknummers UTR 20/1866 en UTR 20/2312, die beide voortvloeiden uit besluiten van het CAK. Het primaire besluit I, genomen op 18 januari 2019, stelde de eigen bijdrage vast op € 520,08 per maand, en het bestreden besluit I verklaarde het bezwaar van eiseres ongegrond. Eiseres ging in beroep tegen dit besluit. Later, op 20 januari 2020, werd de eigen bijdrage opnieuw vastgesteld op € 564,- per maand, wat leidde tot het bestreden besluit II, dat eveneens het bezwaar ongegrond verklaarde. Eiseres voerde aan dat de eigen bijdrage niet rechtvaardig was en dat het CAK ten onrechte geen rekening hield met haar persoonlijke kosten. De rechtbank oordeelde dat de eigen bijdrage correct was berekend volgens de geldende regelgeving en dat er geen ruimte was voor afwijkingen op basis van individuele omstandigheden. De rechtbank volgde de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep, die bevestigde dat de regels omtrent de eigen bijdrage dwingendrechtelijk zijn en geen hardheidsclausule bevatten. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken van eiseres af.