1.4Vervolgens heeft verweerder op 7 februari 2019 aan VIK verzocht een intern onderzoek in te stellen naar eiser. De bevindingen van dit onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 13 maart 2019. Verweerder heeft op 16 mei 2019 het voornemen uitgebracht om aan eiser de disciplinaire straf van vermindering van het salarisnummer met één jaar voor de duur van twee jaren op te leggen. Nadat eiser had aangegeven hiertegen geen zienswijze te willen indienen, heeft de besluitvorming plaatsgevonden als weergegeven onder het kopje “Procesverloop”.
2. Verweerder heeft aan eiser op grond van plichtsverzuim de disciplinaire straf van vermindering van het salarisnummer met één jaar voor de duur van twee jaren opgelegd. Verweerder heeft eiser verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim door:
- in strijd met de waarheid te verklaren tijdens het interne onderzoek;
- op 9 maart 2018 zowel [A] als zijn echtgenote op te zoeken in de politiesystemen, terwijl hier geen dienst gerelateerde doeleinden voor waren;
- gedetailleerde informatie met betrekking tot [A] en diens echtgenote te delen met onbevoegde derden, te weten [B] .
3. De rechtbank bespreekt hierna de discussiepunten met betrekking tot deze gedragingen en tot de vraag of sprake is van plichtsverzuim.
In strijd met de waarheid verklaren tijdens het interne onderzoek
4. Eiser voert aan dat verweerder geen rekening heeft gehouden met zijn gemoedstoestand ten tijde van het gehoor. Eiser was op dat moment nog aan het revalideren. Eiser wist verder door het tijdsverloop niet meer precies hoe de gebeurtenissen waren gelopen. Eiser voert voorts aan dat de verklaringen van zijn twee collega’s die verweerder heeft gehoord niet van doorslaggevende betekenis kunnen zijn, omdat zij zich weinig tot niets van het bewuste voorval konden herinneren. Verweerder heeft daarbij ten onrechte nagelaten om twee andere getuigen van het voorval te horen. Eiser wijst erop dat het tijdstip van 12:00 uur dat [A] heeft genoemd als het moment waarop hij langs is geweest bij [bedrijfsnaam] niet juist kan zijn. Eiser heeft namelijk direct na het vertrek van [A] bij [bedrijfsnaam] de politiesystemen bevraagd. Dit was rond 13:30 uur. Omdat het tijdstip van 12.00 uur niet kan kloppen, kan ook aan de juistheid van overige verklaringen van [A] worden getwijfeld. Eiser voert ook aan dat verweerder ten onrechte aan hem zijn verklaring uit het strafonderzoek heeft tegengeworpen. Eiser verwijst in dit kader naar de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2019.
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan toerekenbaar
plichtsverzuim door tijdens het interne onderzoek in strijd met de waarheid te verklaren. Verweerder heeft in dit kader aan eiser mogen tegenwerpen dat zijn verklaring dat hij niet bewust en rechtstreeks informatie aan [B] heeft verschaft niet aannemelijk is. [B] heeft immers verklaard dat dit wel het geval is geweest. Zij heeft gedetailleerd verklaard over hoe een en ander is gelopen en welke informatie eiser aan haar heeft verschaft. Haar verklaring wordt in essentie ondersteund door de verklaring van haar echtgenoot. De rechtbank overweegt verder dat eiser tijdens het interne onderzoek niet kenbaar heeft gemaakt dat zijn gemoedstoestand en het tijdsverloop er voor hem aan in de weg stonden om adequaat te kunnen verklaren. Eiser heeft vrij specifieke verklaringen kunnen afleggen over wat er op 9 maart 2018 volgens hem had plaatsgevonden en wie er bij de bewuste gebeurtenis wel en niet aanwezig waren. De rechtbank neemt ook in overweging dat eiser op geen enkel moment heeft geconcretiseerd over welke onderdelen hij als gevolg van zijn gemoedstoestand of het tijdsverloop niet of onvoldoende adequaat heeft kunnen verklaren.
6. De getuigenverklaringen van de twee collega’s van eiser zijn van betekenis, in die zin dat zij eisers verklaring over de gang van zaken op 9 maart 2018 niet kunnen ondersteunen. Het is de rechtbank uit het bestreden besluit niet gebleken dat verweerder aan de verklaringen van deze twee collega’s van eiser een doorslaggevende betekenis heeft toegekend. Dat verweerder twee andere collega’s van eiser die bij het bewuste voorval aanwezig zouden zijn geweest niet heeft gehoord, maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek. Het heeft eiser vrijgestaan om deze twee collega’s zelf als getuigen aan te dragen. Dit had hij tijdens het interne onderzoek, de besluitvorming en zelfs nog in het kader van deze rechtszaak kunnen doen. Van een dergelijk bewijsaanbod is evenwel niet gebleken.
7. Met betrekking tot eisers standpunt dat de waarnemingen door [A] niet om 12:00 uur hebben kunnen plaatsgevonden, overweegt de rechtbank het volgende. In de gestelde onjuistheid van dit tijdstip ziet de rechtbank geen aanleiding om te twijfelen aan de overige verklaringen van [A] . Eiser heeft niet specifiek aangegeven welke verklaringen van [A] dan onjuist zouden zijn. Ook stelt de rechtbank vast dat de verklaringen van [A] op essentiële onderdelen overeenkomen met de verklaringen van het echtpaar [B] .
8. De verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 25 juli 2019 baat eiser niet. In die bewuste kwestie was aan de orde dat een verklaring die tijdens een strafonderzoek was afgelegd aan de betreffende ambtenaar was tegengeworpen in het kader van een disciplinair onderzoek. Hiervan is in de zaak van eiser geen sprake geweest.
9. Het vorenstaande leidt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder terecht het standpunt heeft ingenomen dat eiser tijdens het onderzoek in strijd met de waarheid heeft verklaard en dat dit plichtsverzuim oplevert. Dit plichtsverzuim is eiser toe te rekenen.
Het raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden
10. Eiser voert aan dat hij ter uitvoering van zijn politietaak – en dus doelmatig – de politiesystemen heeft geraadpleegd. Hij wijst er in dit verband op dat de officier van justitie heeft geoordeeld dat het in de gegeven omstandigheden begrijpelijk was dat eiser een specifiek kenteken in de politiesystemen heeft opgevraagd. Om die reden heeft de officier van justitie de strafzaak tegen eiser geseponeerd. Eiser doet een beroep op de jurisprudentie over de strafrechtelijke onschuldpresumptie en verwijst in dat kader naar de uitspraak van de CRvB van 7 augustus 2018. Eiser is van mening dat verweerder als bestuurlijke autoriteit in strijd met de genoemde jurisprudentie twijfel heeft doen ontstaan over de juistheid van de gronden waarop de officier van justitie heeft beslist om de strafrechtelijke vervolging niet aan te vangen.
11. Zoals de CRvBtot uitdrukking heeft gebracht, is de onschuldpresumptie ook aan de orde indien hangende een bestuursrechtelijke procedure tevens een strafrechtelijke procedure aanhangig is en de geschilpunten in die procedures met elkaar samenhangen. De onschuldpresumptie brengt mee dat het aan publieke organen en autoriteiten niet is toegestaan om na een strafrechtelijke vrijspraak in een latere bestuursrechtelijke procedure alsnog twijfels te uiten over de onschuld van een betrokkene ten aanzien van het feit waarvan hij is vrijgesproken. Voor een geslaagd beroep op dit aspect van de onschuldpresumptie dient de betrokkene te stellen en te bewijzen dat een voldoende verband bestaat tussen de strafrechtelijke procedure en de latere bejegening door een bestuurlijke autoriteit of de latere gerechtelijke procedure. Een dergelijk verband is bijvoorbeeld aanwezig als die latere procedure een onderzoek vereist van de uitkomst van de eerdere strafrechtelijke procedure.
12. Het is niet in geschil dat eiser de politiesystemen heeft geraadpleegd om informatie over [A] te verkrijgen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet in strijd heeft gehandeld met de onschuldpresumptie door deze gedraging als ongeoorloofd aan eiser tegen te werpen. Het is op zich juist dat de officier van justitie de strafzaak tegen eiser, waarin eiser werd verdacht van computervredebreuk, heeft geseponeerd. De rechtbank overweegt dat verweerder geen twijfel heeft doen ontstaan aan de juistheid van deze sepotbeslissing. Het verwijt dat verweerder aan eiser heeft gemaakt, is immers van een andere strekking. Eiser heeft zich volgens verweerder namelijk ten onrechte niet aan de interne regeling gehouden. Deze regeling houdt in dat politiesystemen niet mogen worden geraadpleegd voor privédoeleinden. De sepotbeslissing van de officier van justitie en de overwegingen die daaraan ten grondslag liggen, is geen oordeel waarnaar verweerder zich heeft moeten richten. De officier van justitie is namelijk geen autoriteit die gaat over de vraag of eiser integer heeft gehandeld in de zin van de interne regeling.
13. Eiser heeft verklaard dat hij de raadpleging op 9 maart 2018 heeft verricht in verband met een mogelijke contra-observatie. Hij zou het systeem hebben geraadpleegd naar aanleiding van zijn eigen bevindingen op dat bewuste moment. Over die bevindingen heeft eiser verklaard dat hij een auto had waargenomen. Ook had hij van [B] vernomen dat een man in burgerkleding zich tegenover haar had gelegitimeerd als toezichthouder die langskwam in het kader van een onderzoek. [B] had met deze man afgesproken dat de man op een later moment zou terugkomen.
14. De verklaring van eiser is in tegenspraak met hetgeen het echtpaar [B] in dit verband heeft verklaard. Zo heeft mevrouw [B] verklaard dat zij het kenteken van de bewuste auto had genoteerd en aan eiser had doorgegeven. Eiser heeft hierop de systemen geraadpleegd. De heer [B] heeft deze lezing bevestigd. Nog afgezien van deze tegenstrijdigheid, heeft eiser niet aannemelijk kunnen maken dat hij de raadpleging van de systemen dienstgericht heeft gedaan. Uit de verklaringen van eiservolgt dat hij bijna nooit een bevraging doet in het systeem. Ook heeft hij verklaard dat hij, als hij een verkeerd gevoel heeft over iets, eerst met zijn leidinggevende belt voor overleg. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat het samenstel van zijn bevindingen op 9 maart 2018 dermate bijzonder was, dat dit hem in weerwil van zijn gebruikelijke werkwijze een rechtvaardiging is geweest om de systemen te raadplegen. Eiser heeft dan ook niet overtuigend kunnen onderbouwen dat hij de raadpleging heeft gedaan voor doeleinden die verband hielden met zijn werkzaamheden als opsporingsambtenaar.
15. Op basis hiervan oordeelt de rechtbank dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser de systemen heeft geraadpleegd voor niet-zakelijke doeleinden en dat deze gedraging een toerekenbaar plichtsverzuim oplevert dat aan eiser kan worden toegerekend.
Het delen van politie-informatie met onbevoegde derden
16. Eiser heeft verklaard dat het aannemelijk is dat [B] de bewuste informatie over [A] van hem heeft vernomen. Eiser stelt evenwel dat hij deze informatie niet doelbewust en rechtstreeks met mevrouw [B] informatie heeft gedeeld. Volgens eiser heeft hij deze informatie met zijn collega’s besproken en zou [B] de inhoud van dit gesprek onbedoeld hebben opgevangen. Gelet op de eerder aangehaalde verklaring van [B] en de ondersteuning daarvan door haar echtgenoot, acht de rechtbank deze uitleg van eiser niet geloofwaardig. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser de politie-informatie met een onbevoegde derde heeft gedeeld. Dit is terecht aangemerkt als toerekenbaar plichtsverzuim van eiser.
17. Volgens eiser is de besluitvorming gebrekkig geweest. Hij stelt dat verweerder in het primaire besluit niet kenbaar heeft meegewogen of het tijdsverloop een verlichtend effect heeft gehad op de disciplinaire straf. Volgens eiser heeft verweerder vervolgens ten onrechte toepassing heeft gegeven aan artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), door dit gebrek te passeren. Tenslotte voert eiser aan dat het financiële nadeel dat hij als gevolg van het bestreden besluit lijdt, niet evenredig is.
18. De rechtbankstelt vast dat verweerder tijdens de hoorzitting in bezwaar gemotiveerd heeft aangegeven dat bij het bepalen van de strafmaat rekening is gehouden met het tijdsverloop. In het bestreden besluit heeft verweerder deze nadere motivering opgenomen. Aldus heeft verweerder het motiveringsgebrek in het primaire besluit hersteld. Ondanks het aanvankelijke motiveringsgebrek heeft verweerder zijn besluit in stand mogen laten, omdat niet aannemelijk is geworden dat eiser hierdoor is benadeeld. Hij heeft immers in de bezwaarfase én in beroep ruimschoots de gelegenheid gehad en genomen om op dit herstel te reageren. Daar komt bij dat in het bestreden besluit de disciplinaire straf qua aard en omvang niet is gewijzigd ten opzichte van het primaire besluit.
19. De rechtbank overweegt verder dat eiser niet heeft gemotiveerd waarom opgelegde sanctie onevenredig zou zijn. Hij heeft enkel aangegeven wat het financiële nadeel bedraagt. Voor zover eiser bedoelt te stellen dat verweerder een andere strafmodaliteit had moeten toepassen, is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde straf niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. De rechtbank ziet dan ook geen reden om te onderzoeken of er een andere sanctie had behoren te worden opgelegd.
20. Het beroep is ongegrond. Het bestreden besluit blijft in stand. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.