Op 9 september 2020 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende de waardering van onroerende zaken voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). Eiseres, een B.V. gevestigd te [vestigingsplaats], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking gemeenten & hoogheemraadschap Utrecht, die de waarde van verschillende onroerende zaken voor het belastingjaar 2019 heeft vastgesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld onder de zaaknummers UTR 19/3620, UTR 19/3767, UTR 19/3768, UTR 19/3769, UTR 19/3770, UTR 19/3772, UTR 19/3774, UTR 19/3775, UTR 19/3776 en UTR 19/3777.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waardes van de objecten niet te hoog heeft vastgesteld en dat de gebruikte huurwaardekapitalisatiemethode correct is toegepast. Eiseres heeft betoogd dat de taxateur niet onafhankelijk is en dat de heffingsambtenaar onvoldoende bewijs heeft geleverd voor de gehanteerde huurprijzen. De rechtbank volgt deze stelling niet en concludeert dat de taxateur deskundig is en dat de huurprijzen marktconform zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar niet alle op de zaak betrekking hebbende stukken heeft overgelegd, maar oordeelt dat dit geen gevolgen heeft voor de uitkomst van de zaak, aangezien eiseres de juistheid van de informatie niet gemotiveerd heeft betwist.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af, omdat er geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De uitspraak is gedaan door mr. J.J. Catsburg, rechter, in aanwezigheid van mr. B.L. Meijer, griffier. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.