ECLI:NL:RBMNE:2020:3373

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
25 augustus 2020
Publicatiedatum
20 augustus 2020
Zaaknummer
UTR 20/991
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van AOW-pensioen met terugwerkende kracht en de voorwaarden voor bijzondere gevallen

In deze zaak heeft eiser op 9 september 2019 een aanvraag ingediend voor een AOW-pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW), met het verzoek om deze aanvraag met terugwerkende kracht goed te keuren vanaf 7 juni 2016. Het primaire besluit van de Sociale Verzekeringsbank, gedateerd 5 november 2019, kende eiser een AOW-pensioen toe met ingang van 1 september 2018, met terugwerkende kracht van maximaal één jaar. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft bezwaar gemaakt, wat door de Sociale Verzekeringsbank op 24 januari 2020 ongegrond werd verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen dit besluit.

De rechtbank heeft op 25 augustus 2020 geoordeeld dat de Sociale Verzekeringsbank terecht geen verdergaande terugwerkende kracht heeft toegekend. De rechtbank overwoog dat de AOW-wetgeving bepaalt dat een AOW-pensioen niet eerder kan ingaan dan een jaar voor de aanvraagdatum, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Eiser stelde dat hij door zijn zwervende bestaan en onbekendheid met zijn rechten niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen. De rechtbank oordeelde echter dat eiser onvoldoende bewijs had geleverd voor zijn stellingen en dat zijn situatie niet voldeed aan de criteria voor een bijzonder geval. De rechtbank concludeerde dat eiser in staat had moeten zijn om tijdig een aanvraag in te dienen met hulp van derden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat mogelijk is. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 20/991

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2020 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A.H.H. Nauta),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Inleiding

Eiser heeft op 9 september 2019 pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) aangevraagd. Hierbij heeft eiser verzocht de aanvraag met terugwerkende kracht goed te keuren vanaf 7 juni 2016.
In het besluit van 5 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser met ingang van 1 september 2018 een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande toegekend.
Verweerder heeft hierbij bepaald dat het AOW-pensioen met terugwerkende kracht van maximaal 1 jaar ingaat. Omdat eiser over een periode van 19 jaar geen AOW-pensioen heeft opgebouwd en schuldig nalatig is verklaard omdat hij over een periode geen premie AOW-pensioen heeft betaald, heeft verweerder respectievelijk 38% en 2% afgetrokken van het maximale AOW-pensioen.
Eiser is het niet eens met de toekenning met terugwerkende kracht van maximaal 1 jaar en heeft bezwaar gemaakt.
In het besluit van 24 januari 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Volgens verweerder voldoet de situatie van eiser niet aan de voorwaarden voor toekenning van het AOW-pensioen met een terugwerkende kracht van méér dan 1 jaar.
Eiser is het hier niet mee eens en heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden via Skype for Business op 14 juli 2020. Daaraan hebben eiser en zijn gemachtigde deelgenomen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

De beoordeling van de rechtbank

1. Tussen partijen is in geschil of verweerder eiser terecht niet met verdergaande terugwerkende kracht dan met ingang van 1 september 2018 een AOW-pensioen heeft toegekend.
2. Uitgangspunt op grond van de AOW [1] is dat het AOW-pensioen ingaat op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op AOW-pensioen voldoet. Daarbij is in de AOW [2] bepaald dat een AOW-pensioen niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag werd ingediend of waarop ambtshalve toekenning plaatsvond. Verweerder kan voor bijzondere gevallen hiervan afwijken.
3. Volgens de in de rechtspraak [3] aanvaarde uitleg van verweerder is onder meer sprake van een bijzonder geval:
- indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was
tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen;
- indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op uitkering en deze
onbekendheid verschoonbaar was.
Wanneer is vastgesteld dat sprake is van een bijzonder geval maakt verweerder van de
bevoegdheid de uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan één jaar toe te kennen
eerst gebruik wanneer en voor zover sprake is van (financiële) hardheid.
4. Eiser heeft in beroep gesteld dat er sprake is van een bijzonder geval. Daartoe heeft hij aangevoerd dat hij vanaf december 2005, met tussenperioden, zwervend is geweest. Sinds 2006 is hij werkeloos. Hij heeft in een auto of garagebox geslapen, als hij niet bij iemand kon inwonen. Vanaf 30 april 2014 tot aan 15 augustus 2019 (de datum waarop hij bij zijn neef werd ingeschreven) was eiser zwervend. Ter onderbouwing heeft eiser een uitrekstel van de Basisregistratie Personen overgelegd.
Ook heeft eiser aangevoerd dat hij de Nederlands taal niet goed machtig is. Hij is afkomstig uit Suriname en is nooit goed geïntegreerd. Hij heeft in de periode dat hij zwervend was, bij niemand kunnen informeren over zijn financiële situatie. Zijn aanvraag om bijstandsuitkering werd afgewezen, omdat hij niet in [woonplaats] stond ingeschreven. Hij dacht dan ook dat hij geen AOW zou kunnen krijgen en hij wist niet dat hij bij de SVB AOW moest aanvragen. Pas met behulp van zijn neef is dit gelukt.
Ter zitting heeft eiser hieraan toegevoegd dat hem ten tijde van zijn zwervende bestaan realiteitszin ontbrak. Zijn onbekendheid met wet- en regelgeving is daarom verschoonbaar. Ter onderbouwing heeft eiser daarbij gewezen op een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:8672.
5. Volgens verweerder is er geen sprake van een bijzonder geval. Daarbij heeft verweerder verwezen naar rechtspraak van de CRvB.
6. De rechtbank geeft eiser geen gelijk. De rechtbank ziet in de stellingen van eiser onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat sprake is van een bijzonder geval. Volgens vaste jurisprudentie levert onbekendheid met de wettelijke regelingen in de regel geen bijzonder geval op [4] . Dat dit in het geval van eiser anders is, ziet de rechtbank niet. Uit het uittreksel van het BRP blijkt dat eiser langere tijd niet ingeschreven heeft gestaan in het BRP. Wat in die tijd eisers daadwerkelijke woon- of verblijfplaats is geweest, heeft eiser niet met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd of aannemelijk gemaakt. Voor zover sprake is geweest van een zwervend bestaan vanaf 2005, dan wel vanaf 2014 tot en met 2019, heeft eiser evenmin met schriftelijke bewijsstukken onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hem realiteitszin ontbrak. Zonder enige vorm van concrete en verifieerbare onderbouwing, ziet de rechtbank geen aanleiding eiser in die stellingen te volgen. De door eiser genoemde uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 november 2019 is naar het oordeel van de rechtbank niet vergelijkbaar. Blijkens die uitspraak werd de psychische gesteldheid van de betrokkene namelijk met een rapportage van een klinisch psycholoog/orthopedagoog onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank moet eiser in staat worden geacht tijdig een aanvraag in te hebben kunnen dienen met hulp van een derde. Eiser had familie (zijn neef) in Nederland die hem daarbij behulpzaam kon zijn, dan wel kon hij zich wenden tot (hulpverlenende) instanties. Dat eiser is staat is geweest zich te wenden tot (hulpverlenende) instanties, blijkt ook uit het gegeven dat hij bijstand bij de gemeente Lelystad heeft aangevraagd. De gestelde onbekendheid van eiser met de wettelijke regelingen levert dan geen bijzonder geval op. Aan de vraag of sprake is van (financiële) hardheid komt de rechtbank dan niet meer toe. Verweerder heeft het AOW-pensioen terecht niet met verdergaande terugwerkende kracht dan met ingang van 1 september 2018 toegekend.
7. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 25 augustus 2020 gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J.J.M. Kock, griffier.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Zodra het openbaar uitspreken weer mogelijk is, wordt deze uitspraak voor zover nodig alsnog in het openbaar uitgesproken.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Voetnoten

1.Artikel 16, eerste lid, van de AOW
2.Artikel 16, tweede lid, van de AOW
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 19 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4223.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 7 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:410.