Overwegingen
1. [eiseres] heeft in september 2009 de AOW-gerechtigde leeftijd bereikt. In augustus 2018 is namens [eiseres] een aanvraag voor een AOW-pensioen gedaan. Het daartoe door de SVB aan [eiseres] toegestuurde aanvraagformulier is ingevuld per post door de SVB ontvangen.
2. Met het primaire besluit is met terugwerkende kracht van een jaar per 1 augustus 2017 aan [eiseres] AOW-pensioen toegekend. Daarbij is [eiseres] er op gewezen dat het
AOW-pensioen eerder kan ingaan tot maximaal vijf jaar gerekend vanaf de datum aanvraag, indien er sprake is van een bijzondere situatie en als het inkomen in die periode lager was dan de bijstandsnorm.
3. Met het bestreden besluit is het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd. In het besluit is toegelicht dat [eiseres] niet voldoet aan de voorwaarden om aan haar AOW-pensioen toe te kennen met terugwerkende kracht tot maximaal vijf jaar, gerekend vanaf de datum van de aanvraag.
4. [eiseres] voert in beroep aan dat zij recht heeft op AOW-pensioen met de maximale terugwerkende kracht tot vijf jaar, gerekend vanaf de datum van de aanvraag. Zij heeft daartoe – samengevat – aangevoerd dat zij tot het moment van de aanvraag niet wist dat zij reeds recht had op AOW-pensioen, ten gevolge van haar psychische en medische situatie. Er is sprake geweest van mentale desoriëntatie en zij heeft een zwervend bestaan geleid. [eiseres] verricht geen arbeid en heeft geen inkomen. Zij is niet in staat gebleken om op te komen tegen op haar betrekking hebbende besluiten. Ten onrechte heeft de SVB geen onderzoek gedaan naar haar gesteldheid. Ter onderbouwing van haar psychische gesteldheid, is een rapportage overgelegd van klinisch psycholoog / ortho-pedagoog drs. H. Mungra (de rapportage).
Ontvankelijkheid van het beroep
5. De rechtbank dient allereerst ambtshalve de ontvankelijkheid van het beroep te beoordelen.
6. In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat deze termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot één of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking. Uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb volgt dat een beroepschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
7. Het bestreden besluit heeft als datum 4 februari 2019. [eiseres] stelt het bestreden besluit echter pas op 20 maart 2019 te hebben ontvangen. Zij heeft vervolgens binnen een week na deze ontvangst het beroepschrift verzonden. Dit beroepschrift is op 29 maart 2019 door de rechtbank ontvangen. De SVB stelt dat het bestreden besluit op
11 februari 2019 is verzonden en heeft ter onderbouwing ‘printscreens’ overgelegd van de interne systemen. Toegelicht is dat uit deze printscreens volgt dat het bestreden besluit op 4 februari 2019 is opgemaakt en op 11 februari 2019 per post is verzonden. Gerekend vanaf de door de SVB gestelde verzenddatum, is het beroep van [eiseres] niet tijdig.
8. Bij beoordeling van de tijdigheid en daarmee ontvankelijkheid van een beroep, moet volgens vaste jurisprudentie het bestuursorgaan in eerste instantie aannemelijk maken dat een besluit is verzonden naar het juiste adres.Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering, een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van de poststukken.
9. Niet in geschil is dat het bestreden besluit juist is geadresseerd. In geschil is of het bestreden besluit op 11 februari 2019 per post is verzonden. De rechtbank is van oordeel dat de SVB met de overgelegde printscreens niet aannemelijk gemaakt heeft dat het bestreden besluit daadwerkelijk op 11 februari 2019 ter verzending per post is aangeboden. Anders dan de SVB meent, biedt de werkwijze van de SVB onvoldoende waarborgen om aan te kunnen nemen dat het bestreden besluit ook daadwerkelijk op 11 februari 2019 aan [eiseres] is verzonden. Daarbij is van belang dat uit de werkwijze blijkt dat de SVB geen aantekening in het systeem of registratie bijhoudt van de overdracht van de uitgaande post aan de instantie die de postbezorging feitelijk uitvoert. Daardoor is geen sprake van een deugdelijke verzendadministratie. Dit brengt mee dat niet vastgesteld kan worden wanneer de beroepstermijn is aangevangen. Uitgaande van de door [eiseres] gestelde ontvangst van het bestreden besluit op 20 maart 2019 en het verzonden beroepschrift binnen een week nadien, is het beroep naar het oordeel van de rechtbank tijdig ingesteld.
Ten aanzien van de inhoud van het bestreden besluit
10. In geschil is of de SVB op goede gronden heeft afgezien van toekenning aan [eiseres] van het AOW-pensioen met de maximale terugwerkende kracht van vijf jaar, gerekend vanaf de datum waarop zij de aanvraag heeft gedaan.
11. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AOW gaat het ouderdomspensioen in op de dag waarop de belanghebbende aan de voorwaarden voor het recht op ouderdomspensioen voldoet. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat in afwijking van het eerste lid een ouderdomspensioen niet vroeger kan ingaan dan een jaar voor de dag waarop de aanvraag werd ingediend of waarop ambtshalve toekenning plaatsvond. De Sociale verzekeringsbank kan voor bijzondere gevallen van het bepaalde in de vorige volzin afwijken.
12. De SVB voert ten aanzien van de ingangsdatum van een AOW-pensioen beleid, onder meer vervat in de beleidsregel SB1071. Dit beleid komt er –samengevat – onder andere op neer dat indien de aanvrager aan de voorwaarden voor het recht op AOW-pensioen voldoet en de aanvraag meer dan een jaar nadat het recht is ontstaan is ingediend, bij een bijzonder geval AOW-pensioen kan worden toegekend met terugwerkende kracht van maximaal vijf jaar als het van hardheid zou getuigen om de terugwerkende kracht tot een jaar te beperken. De SVB dient allereerst te toetsen of er sprake is van een bijzonder geval. Alleen als dit het geval is, is de SVB bevoegd de uitkering met een terugwerkende kracht van meer dan een jaar toe te kennen. Van een bijzonder geval is sprake indien de belanghebbende door een niet aan hem toe te rekenen oorzaak niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen dan wel indien de belanghebbende onbekend was met zijn mogelijke recht op pensioen of uitkering en deze onbekendheid verschoonbaar was. Om te bepalen of sprake is van hardheid, kijkt de SVB naar het inkomen in de periode waarover de belanghebbende met een verdere terugwerkende kracht AOW-pensioen toegekend wil krijgen.
13. [eiseres] heeft ter onderbouwing van haar stelling dat sprake is van een bijzonder geval de rapportage overgelegd. Mungra heeft ten behoeve van deze rapportage gesproken met de broer van [eiseres] en relevante documenten bestudeerd. Daarna is een bezoek gebracht aan het woonhuis van [eiseres] en is met [eiseres] gesproken. Ook is zij geobserveerd in haar woon- en leefsituatie. Het volgende is geconcludeerd:
‘’ [eiseres] is na haar geslachtsverandering in 1983 haar realiteitszin gedeeltelijk kwijtgeraakt. Vanwege de intolerantie ten opzichte van transseksuelen heeft zij zich moeten afzetten tegen de samenleving. Ze raakte de controle over de dagelijkse dingen in principe kwijt. Haar gevoel van verantwoordelijkheid nemen voor haarzelf was na de medische ingreep gereduceerd tot haast nul. Dit gedrag moeten wij beschouwen als kenmerkend voor cliënten in deze maatschappelijke omstandigheden. Het niet op tijd kunnen aanvragen van haar AOV kunnen wij niet los zien van de sociaal psychologische aspecten waarin [eiseres] zich jaren heeft bevonden’.
14. De rechtbank is van oordeel dat het onderzoek van Mungra zorgvuldig is en dat de door hem getrokken conclusies kunnen worden gedragen door onderliggende onderzoeksresultaten. Voorts is de rechtbank van oordeel dat [eiseres] aannemelijk heeft gemaakt dat in haar geval sprake is van een bijzonder geval in die zin dat door een niet aan haar toe te rekenen oorzaak zij niet in staat was tijdig een aanvraag in te dienen of te laten indienen. De rechtbank acht het daarbij van belang dat [eiseres] ook in haar woonland Suriname pas in 2017 een aanvraag heeft gedaan voor het Surinaamse AOV-pensioen, terwijl zij hiervoor reeds in 2004 de gerechtigde leeftijd had.
Ter zitting is door gemachtigde van de SVB nog opgemerkt dat het woonadres van [eiseres] zoals opgenomen in de rapportage hetzelfde adres is als zij in 2005 had, waardoor het gestelde zwervende bestaan van [eiseres] in twijfel wordt getrokken. De rechtbank overweegt dat dit gegeven, niet betekent dat [eiseres] feitelijk geen zwervend bestaan heeft geleid.
15. De rechtbank stelt vast dat nu sprake is van een bijzonder geval, voor de beoordeling van de vraag of sprake is van hardheid de SVB het inkomen van [eiseres] over de periode tot vijf jaar voorafgaande haar aanvraag dient te beoordelen.
16. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, gelet om het te verrichten nadere onderzoek. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van twaalf weken.
17. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
18. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 512,- (1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).