ECLI:NL:CRVB:2019:410
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Toekenning van AOW-pensioen en terugwerkende kracht in geval van onbekendheid met rechten
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 7 februari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de Sociale verzekeringsbank (Svb) betreffende de ingangsdatum van haar AOW-pensioen. Appellante, geboren in 1939, had op 29 april 2015 een aanvraag ingediend voor AOW-pensioen, maar de Svb kende haar slechts een pensioen toe met ingang van 1 april 2014, wat appellante betwistte. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, en de Centrale Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de Svb terecht geen verdergaande terugwerkende kracht had verleend dan een jaar vóór de aanvraagdatum, omdat er geen bijzondere omstandigheden waren die dit rechtvaardigden. Appellante stelde dat zij pas in 2014 op de hoogte was gekomen van haar pensioenrechten, maar de Raad oordeelde dat onbekendheid met de wet in de regel geen bijzonder geval oplevert. De Raad concludeerde dat appellante in staat had moeten zijn om tijdig een aanvraag in te dienen, met hulp van haar familie in Nederland. De uitspraak bevestigde dat de ingangsdatum van het pensioen terecht was vastgesteld op 1 april 2014, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.