In deze zaak gaat het om een geschil tussen eiser, die een aanvullende bijstandsuitkering ontving op grond van de Participatiewet, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht. Eiser ontving deze uitkering naast zijn inkomen als docent. Met ingang van 1 augustus 2019 is eiser meer uren gaan werken, waarna de gemeente besloot zijn uitkering te beëindigen en een bedrag terug te vorderen dat volgens hen ten onrechte was uitgekeerd over de maanden juni en juli 2019. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar zijn bezwaar werd ongegrond verklaard. Hierop heeft hij beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in juli 2019 een nabetaling ontving van overuren, maar dat deze nabetaling volgens de gemeente moet worden toegerekend aan de maand juli 2019, ondanks dat de uitbetaling feitelijk in augustus plaatsvond. Eiser betoogde dat de nabetaling betrekking had op een periode waarin hij geen bijstandsuitkering ontving, maar de rechtbank oordeelde dat de nabetaling als uitgesteld inkomen moet worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat er geen grond was voor de stelling dat de herziening en terugvordering onrechtmatig waren, en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak werd gedaan door rechter R.J.A. Schaaf, in aanwezigheid van griffier A.E. van Gestel. De uitspraak is niet openbaar uitgesproken vanwege coronamaatregelen, maar zal alsnog openbaar worden gemaakt zodra dat weer mogelijk is. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.