In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 26 juni 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, die een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangt, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (verweerder). Eiseres heeft in beroep de terugvordering van een te veel ontvangen uitkering en de opgelegde boete betwist. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf 1 januari 2016 werkzaamheden heeft verricht zonder deze te melden, wat in strijd is met haar inlichtingenplicht. Verweerder heeft in eerste instantie een terugvordering van € 25.590,74 opgelegd, maar dit bedrag is later verlaagd tot € 17.047,61 na een gewijzigd besluit op 12 maart 2020. De rechtbank heeft geoordeeld dat de terugvordering terecht was, maar dat de boete van € 5.467,- onterecht was vastgesteld. De rechtbank heeft de boete herzien en vastgesteld op € 426,24, rekening houdend met de draagkracht van eiseres. De rechtbank heeft de proceskosten vergoed en het beroep tegen het gewijzigde besluit ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het oorspronkelijke besluit van de boete gegrond werd verklaard.