6.3.Over het cumuleren van de matigingsgronden overweegt de rechtbank als volgt. Uit de
toelichting op de Beleidsregel blijkt onder het kopje ‘Specifieke gronden om te matigen’ dat het percentage groeit naarmate de verwijtbaarheid afneemt of de overtreding als minder ernstig wordt beschouwd. Verder blijkt dat indien meerdere matigingsgronden aan de orde zijn, deze bij elkaar worden opgeteld tot een maximum van 75%. Matigingsgronden worden dus niet afzonderlijk toegepast, maar in onderlinge samenhang beschouwd. Vervolgens staat in de omschrijving van de matigingsgrond die ziet op het verantwoorden in de administratie en het verlonen conform de wettelijke regels, dat deze matigingsgrond niet cumuleert “met andere matigingsgronden waarbij als eis wordt gesteld dat het loon conform wetgeving is betaald, of waar sprake is van een correcte administratie”. In de omschrijving van de matigingsgrond die ziet op het maximaal 10 uur per week werken van een student leest de rechtbank deze eis niet terug. Hierin staat dat de vreemdeling rechtmatig verblijf had in Nederland als student en volgens de arbeidsmarktaantekening arbeid van bijkomende aard mocht verrichten. “Er werd minder dan 10 uur arbeid per week verricht of er is alleen arbeid verricht in de maanden juni, juli en augustus. Er zijn geen redenen waarom geen TWV zou worden afgegeven indien deze was aangevraagd: niet is gebleken dat arbeidsvoorwaarden/ omstandigheden zijn geschonden, belastingen en sociale premies zijn afgedragen en er is niet reeds een tewerkstellingsvergunning aan een werkgever verleend, waardoor er geen toets noodzakelijk is van prioriteitgenietend aanbod”. Het standpunt van verweerder dat de eis indirect afgeleid zou kunnen worden uit de tekst van de omschrijving, namelijk dat niet gebleken is van het schenden van arbeidsvoorwaarden/omstandigheden en het afdragen van belastingen en sociale premies, acht de rechtbank onvoldoende om dit als eis aan te merken. Ter zitting heeft verweerder desgevraagd bevestigd dat deze systematiek van beoordelen ook niet blijkt uit de tekst van de toelichting bij de Beleidsregel of de matrix die daarin is opgenomen. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank aanleiding om de boete die is opgelegd voor vreemdeling [C] verdergaand te matigen. De rechtbank matigt het boetenormbedrag ten aanzien van vreemdeling [C] met 75%. Voor vreemdeling [B] blijft het matigingspercentage van 25% in stand. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre.
7. Tot slot heeft eiseres aangevoerd dat verweerder ten onrechte het boetenormbedrag heeft
verhoogd met 100% wegens recidive. Er moet naar alle feiten en omstandigheden van het geval worden gekeken, waaronder ook de aard, ernst en omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. De eerdere overtreding betrof een geheel andere situatie dan in het onderhavige geval. Ook was het tijdvak van vijf jaar bijna volledig verstreken.
8. Niet in geschil is dat een eerdere overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav door
eiseres is geconstateerd op 10 juni 2013, dat hiervoor een boete aan eiseres is opgelegd bij beschikking van 2 december 2013 en dat die beschikking in rechte is komen vast te staan. Gelet hierop heeft verweerder de boete conform artikel 19d, tweede lid, van de Wav met 100% verhoogd in verband met recidive. Deze wettelijke bepaling is dwingendrechtelijk voorgeschreven, zodat verweerder – indien aan de hierin genoemde vereisten is voldaan – de op te leggen bestuurlijke boete met 100% moet verhogen.
9. In het kader van de toetsing als bedoeld in rechtsoverweging 3 moet worden bezien of in het concrete geval aanleiding bestaat de boete aan te passen, gelet op het samenstel van aangevoerde feiten en omstandigheden. De rechtbank ziet in de door eiseres genoemde omstandigheden, namelijk dat in het geval van de eerdere overtredingen sprake was van schijnzelfstandigheid van een Bulgaarse vreemdeling die voor eiseres werkzaam was en de omstandigheid dat het tijdvak van vijf jaar ten tijde van de constatering van de onderhavige overtreding bijna was verstreken, geen aanleiding om de boete verdergaand te matigen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
10. Gelet op het rechtsoverwegingen 4 en 6.3 van deze uitspraak zal de rechtbank het beroep
gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de verhoging van het boetenormbedrag op grond van artikel 2, aanhef en onder a, van de Beleidsregel en de hoogte van de boete die is opgelegd voor de tewerkstelling van vreemdeling [C] . De rechtbank zal op grond van artikel 8:72a van de Awb zelf in de zaak voorzien. De rechtbank gaat uit van het normbedrag van € 8.000,- en verhoogt dit bedrag met 100% vanwege recidive zoals bedoeld in artikel 19d, tweede lid, van de Wav. Het boetebedrag van € 16.000,- dient vervolgens voor vreemdeling [B] te worden gematigd met 25%, overeenkomstig het bestreden besluit, zodat de boete voor hem wordt vastgesteld op € 12.000,-. Het boetebedrag van € 16.000,- dient voor vreemdeling [C] te worden gematigd met 75%, overeenkomstig rechtsoverweging 6.3. van deze uitspraak, zodat de boete voor haar wordt vastgesteld op € 4.000,-. Het totale boetebedrag stelt de rechtbank vast op € 16.000,-. De rechtbank acht dit boetebedrag passend en geboden.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder
aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze
kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.048,- (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 512,-, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,- met een wegingsfactor 1 voor de zwaarte van de zaken). Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is de rechtbank niet gebleken.