7.1.De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat uit de Spaanse tekst van artikel 8 van de richtlijn volgt dat op het Spaanse verblijfsdocument van een EU-langdurig ingezetene de toevoeging 'CE' - of, sinds 2012, 'UE' - moet staan. Nu, zoals de rechtbank evenzeer terecht heeft geoordeeld, deze tekst niet op de Spaanse verblijfsvergunning van de vreemdeling staat, heeft de staatssecretaris zich terecht op het standpunt gesteld dat niets erop wijst dat de vreemdeling de status van langdurig ingezetene, als bedoeld in de richtlijn, bezit. Dat de vreemdeling naar gesteld al 25 jaar in Spanje woont en hij de Spaanse nationaliteit heeft aangevraagd, maakt, wat daarvan ook zij, niet dat hij daarmee wel over die status beschikt. Het voorgaande betekent dat voor de door de vreemdeling verrichte arbeid over een tewerkstellingsvergunning diende te worden beschikt of dat hij in het bezit diende te zijn van een verblijfsvergunning die hem tot het verrichten van arbeid hier te lande in staat stelde.
Het betoog dat [appellant] vertrouwen heeft mogen ontlenen aan de omstandigheid dat die status door de staatssecretaris in het besluit van 25 november 2016 tot uitgangspunt is genomen, faalt. Van de zijde van de staatssecretaris is sprake geweest van voortschrijdend inzicht. Zoals de staatssecretaris ter zitting heeft toegelicht, is hij er in eerste instantie abusievelijk vanuit gegaan dat het een document voor een langdurig ingezetene, als bedoeld in de richtlijn, betrof en die fout heeft hij in beroep hersteld. Daarbij komt dat de staatssecretaris, anders dan [appellant] stelt, in essentie niet van standpunt is veranderd. De staatssecretaris heeft zich immers van meet af aan op het standpunt gesteld dat het vereiste van een tewerkstellingsvergunning gold voor door de vreemdeling verrichte werkzaamheden. De staatssecretaris heeft de motivering die aan de beslissing in bezwaar ten grondslag lag wel gewijzigd en daarom heeft de rechtbank dat besluit ook wegens een motiveringsgebrek vernietigd.
Nu [appellant] niet aannemelijk heeft gemaakt dat de vreemdeling rechten kan ontlenen aan de richtlijn bestaat, anders dan [appellant] betoogt, geen aanleiding voor het stellen van prejudiciële vragen aan het Hof van Justitie.
8. Het gaat bij het opleggen van een boete wegens overtreding van artikel 2, eerste lid, van de Wav om de aanwending van een discretionaire bevoegdheid van de staatssecretaris. De staatssecretaris moet bij de aanwending van deze bevoegdheid, ingevolge artikel 5:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), de hoogte van de boete afstemmen op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Daarbij moet rekening worden gehouden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
Ingevolge de verplichting hem opgelegd in artikel 19d, zesde lid, van de Wav, heeft de staatssecretaris beleidsregels vastgesteld waarin de boetebedragen voor de overtredingen zijn vastgesteld. Ook bij de toepassing van deze beleidsregels en de daarin vastgestelde boetebedragen dient de staatssecretaris in elk voorkomend geval te beoordelen of die toepassing strookt met de hiervoor bedoelde eisen die aan de aanwending van de bevoegdheid tot het opleggen van een boete moeten worden gesteld. Indien dat niet het geval is, dient de boete, in aanvulling op of in afwijking van het beleid, zodanig te worden vastgesteld dat deze evenredig is.
De rechter toetst zonder terughoudendheid of het besluit van de staatssecretaris met betrekking tot de boete voldoet aan de eisen en dus leidt tot een evenredige sanctie.
9. In situaties waarin verwijtbaarheid volledig ontbreekt bestaat geen grond voor boeteoplegging. Die situatie doet zich in elk geval voor indien de overtreder aannemelijk heeft gemaakt dat hij al hetgeen redelijkerwijs mogelijk was heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. Een verminderde mate van verwijtbaarheid kan aanleiding geven de opgelegde boete te matigen.
10. [ appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank de evenredigheid van de boete ten onrechte terughoudend heeft getoetst in plaats van zelf te beoordelen of de hoogte van de boete passend en geboden is. De door de rechtbank gegeven motivering geeft er blijk van dat zij zelf heeft beoordeeld of de boete evenredig is. Dat de rechtbank tot eenzelfde conclusie als de staatssecretaris is gekomen, betekent niet dat zij de door [appellant] aangevoerde feiten en omstandigheden niet zelfstandig heeft beoordeeld.
11. [ appellant] betoogt dat de overtreding hem in het geheel niet dan wel in verminderde mate te verwijten is. De rechtbank is ten onrechte voorbij gegaan aan zijn pleitbaar standpunt dat de vreemdeling als EU-burger moet worden beschouwd dan wel dat hij voldeed aan de status van langdurig ingezetene, als bedoeld in de richtlijn.