In deze uitspraak van de Rechtbank Midden-Nederland, gedateerd 11 december 2019, worden drie beroepen behandeld die verband houden met de beëindiging van de Ziektewetuitkering (ZW) van eiser. De zaak betreft een verzoek van eiser aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om terug te komen van een besluit uit 2011, waarin zijn ZW-uitkering werd beëindigd omdat hij geschikt werd geacht voor zijn eigen werk. Eiser heeft in 2015 en 2018 verzoeken ingediend om heroverweging van dit besluit, maar het Uwv heeft hier niet tijdig op gereageerd, wat heeft geleid tot beroepen wegens niet-tijdig beslissen.
De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft geweigerd om terug te komen van het eerdere besluit, omdat eiser geen nieuwe feiten of omstandigheden heeft aangedragen die een heroverweging rechtvaardigen. De rechtbank concludeert dat de rapporten waar eiser naar verwijst, geen nieuw licht werpen op de geschiktheid van eiser voor zijn eigen werk op de datum van het eerdere besluit. De rechtbank verklaart het beroep tegen het besluit op bezwaar van 20 maart 2019 ongegrond en de beroepen wegens niet-tijdig beslissen niet-ontvankelijk, omdat eiser te laat in beroep is gegaan.
Daarnaast oordeelt de rechtbank dat eiser recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 2.000,- toe aan eiser en draagt het Uwv op om het griffierecht van € 47,- te vergoeden. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige besluitvorming door het Uwv en de gevolgen van vertraging voor de betrokkenen.