ECLI:NL:CRVB:2016:1994

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 juni 2016
Publicatiedatum
1 juni 2016
Zaaknummer
14-6805 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering terug te komen van eerder besluit inzake WIA-uitkering na verzoek om herziening op basis van nieuw medisch rapport

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Limburg. Appellante, die als zorghulp heeft gewerkt, heeft een verzoek ingediend om terug te komen van een eerder besluit van het Uwv, waarin haar WIA-uitkering was geweigerd. Dit verzoek was gebaseerd op een recent rapport van dr. R.M. Kappel, waarin werd gesteld dat appellante sterker beperkt is dan eerder vastgesteld. Het Uwv heeft dit verzoek afgewezen, omdat het rapport volgens hen geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden bevatte.

De Raad heeft vastgesteld dat de beperkingen die in het rapport van dr. Kappel zijn beschreven, al eerder waren vastgesteld in een rapport van de primaire verzekeringsarts. De enige nieuwe beperking die werd genoemd, was de koude-beperking. De Raad oordeelde echter dat deze beperking geen beletsel vormde voor de geselecteerde functies, aangezien deze functies niet in koelcellen of koele ruimtes werden uitgevoerd. De Raad concludeerde dat het Uwv terecht geen aanleiding had gezien om het oorspronkelijke besluit te herzien.

De uitspraak bevestigt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt en dat de eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg wordt bekrachtigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, en de uitspraak is openbaar gedaan.

Uitspraak

14/6805 WIA
Datum uitspraak: 1 juni 2016
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg van
7 november 2014, 14/876 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.H.M. Hartmans, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2016. Appellante en haar gemachtigde zijn - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. W.J.M.H. Lagerwaard.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante heeft werkzaamheden verricht als zorghulp, waarvoor zij is uitgevallen op
15 oktober 2007 na een trauma als gevolg waarvan zij blijvend letsel heeft opgelopen aan de rechterhand. Na onderzoek door een verzekeringsarts op 25 september 2009 die op die datum een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft vastgesteld en na een onderzoek door een arbeidsdeskundige op 22 oktober 2009, heeft het Uwv bij besluit van 27 oktober 2009 bepaald dat appellante met ingang van 12 oktober 2009 geen recht heeft op een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt wordt geacht. Daartegen zijn geen rechtsmiddelen aangewend.
1.2.
Appellante heeft bij brief van 30 augustus 2013 verzocht om terug te komen van het besluit van 27 oktober 2009. Aan dat verzoek heeft appellante ten grondslag gelegd dat uit brieven van onder meer 3 mei 2013 van dr. R.M. Kappel, plastisch-, reconstructief- en handchirurg, blijkt dat appellante sterker beperkt is dan volgt uit de door de verzekeringsarts opgestelde FML. Het Uwv heeft het verzoek afgewezen bij besluit van 5 november 2013 aangezien volgens het Uwv geen sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden. Aan dit besluit ligt ten grondslag een rapport van een verzekeringsarts van 1 november 2013. Het tegen het besluit van 5 november 2013 gemaakte bezwaar is, na advies van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 6 februari 2014, ongegrond verklaard bij beslissing op bezwaar van 7 februari 2014 (bestreden besluit).
2. Het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep heeft de rechtbank bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het door appellante overgelegde rapport en de aanvulling daarop van dr. Kappel weliswaar van recente datum maar kunnen deze niet worden aangemerkt als nieuwe feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
3.1.
Appellante is - kort weergegeven - van mening dat de door haar overgelegde stukken van dr. Kappel zijn aan te merken als nieuwe feiten omdat het gaat om stukken van na de bezwaartermijn, die niet eerder konden worden ingebracht. Voorts is appellante van mening dat zij sterker beperkt is dan is aangenomen door de verzekeringsarts, met name wat betreft koude tolerantie en dat mede daarom sprake is van nieuwe feiten en omstandigheden.
3.2.
Het Uwv heeft verzocht om bevestiging van de aangevallen uitspraak.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het Uwv heeft met juistheid vastgesteld dat het verzoek van appellante van 30 augustus 2013 ertoe strekt dat het Uwv terugkomt van zijn besluit van 29 oktober 2009. Volgens vaste rechtspraak is op zo’n verzoek artikel 4:6 van de Awb van overeenkomstige toepassing (zie de uitspraak van de Raad van 18 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1327). Dit betekent dat de aanvrager nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden naar voren moet brengen. De bestuursrechter dient zich in beginsel in dit soort zaken te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 25 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1853).
4.2.
Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Een medisch rapport op zich is niet aan te merken als een nieuw feit als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb, maar uit een medisch rapport kan de aanwezigheid van een nieuw feit blijken (zie bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2015:1806).
4.3.
De brieven van dr. Kappel zijn als zodanig niet aan te merken als nieuwe feiten. Dit geldt ook voor de daarin gestelde diagnose en beperkingen, voor zover die erop neerkomen dat de aandoening van appellante in de praktijk betekent dat appellante geen gesloten vuist meer kan maken en dat dit een nadelig effect heeft op de functie van de pink, waardoor zij niet goed meer kan vastgrijpen, tillen, dragen en wringen. Zoals de arts van het Uwv in zijn rapport van 1 november 2013 naar voren heeft gebracht, zijn deze beperkingen al beschreven in het rapport van de primaire verzekeringsarts van 25 september 2009. Nu uit de beschikbare rapporten duidelijk blijkt dat deze informatie toen bij de primaire verzekeringsarts bekend was, is in zoverre geen sprake van nieuwe feiten.
4.4.
De koude-beperking is volgens het rapport van de verzekeringsarts van 1 november 2013 het enige verschil met de beoordeling door de primaire verzekeringsarts in 2009. In zoverre wordt geoordeeld dat sprake is van een nieuw gegeven; de koude-beperking was immers niet eerder bekend en niet eerder vastgesteld. De arts van het Uwv heeft deze koude-beperking niet aangemerkt als een andere zienswijze, zoals op de zitting is betoogd, maar heeft deze beperking gewogen en zich op het standpunt gesteld dat deze geen beletsel vormt voor het verrichten van de geselecteerde functies. Dit standpunt wordt gevolgd nu uit het rapport van de arbeidsdeskundige van 22 oktober 2009 blijkt dat er voldoende functies zijn geselecteerd die niet buiten maar binnen worden uitgevoerd en het geen functies betreft die werk in koelcellen of koele ruimtes inhouden. Dit betekent dan ook, dat het Uwv, hoewel sprake is van een nieuw feit, geen aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
4.5.
De conclusie is dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.T. de Kwaasteniet als voorzitter en E.W. Akkerman en F.M.S. Requisizione als leden, in tegenwoordigheid van L.L. van den IJssel als griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 juni 2016.
(getekend) A.T. de Kwaasteniet
(getekend) L.L. van den IJssel

UM