Uitspraak
wonende te [woonplaats] ,
eiser, hierna te noemen: [eiser] ,
advocaat mr. M.P.M. Riep,
[verweerster] N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verweerster, hierna te noemen: [verweerster] ,
advocaat mr. M.H. Berrevoets.
1.De procedure
- de procesinleiding, met producties 1 tot en met 26,
- het verweerschrift, met producties 1 en 2,
- een nieuwe productie 26 van [eiser] (bevindingen [..] ),
- een aanvullende productie van [eiser] (Gedragscode Hypothecaire Financieringen),
- de spreekaantekeningen van [eiser] ,
- de spreekaantekeningen van [verweerster] ,
- de aanvullende productie van [verweerster] (hypotheeklastenberekening),
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 31 juli 2019.
2.Waar gaat deze zaak over?
“Overeenkomst toetreding hoofdelijk schuldenaar”(hierna: de overeenkomst). In de periode tot en met 10 maart 2009 heeft [verweerster] nooit contact gehad met [eiser] zelf over de door haar verlangde borgtocht. [verweerster] heeft [eiser] in die periode op geen enkele manier (persoonlijk, telefonisch of schriftelijk) geïnformeerd over wat het betekent om borg te zijn. Ook heeft zij voor 10 maart 2009 geen concept van de overeenkomst aan [eiser] gestuurd.
3.De beoordeling
Inleiding
“het risico voor de bank enigszins acceptabel te houden,[bereid is]
tot mede hoofdelijk aansprakelijkheid voor de hypotheek.”En:
“Hetgeen mij weer extra motiveert - voor zover dat überhaupt nodig is - om netjes aan mijn verplichtingen te blijven voldoen.”
“als schuldenaar ten aanzien van de overeenkomst van geldlening met hypotheekstelling in hoofdsom bedragende € 530.000,00”maakt dat niet anders. Uit het enkele gegeven dat [eiser] die tekst heeft ondertekend, volgt niet dat hij een andere rol wilde vervullen dan die van een derde die zekerheid verschaft. Evenmin had [verweerster] enkel op grond van die ondertekening mogen begrijpen dat [eiser] daadwerkelijk als schuldenaar wilde toetreden.
NJ1991/759, randnummer 3.4 en HR 1 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:543,
NJ2016/190, randnummer 3.4.1. Deze zorgplicht kan meebrengen dat de bank de particuliere borg over de risico’s moet informeren en daarvoor moet waarschuwen.
management teamvan zijn werkgever, bouwbedrijf [bedrijfsnaam] , met het fenomeen ‘hoofdelijke aansprakelijkheid’ in aanraking kwam. Volgens [eiser] wist hij dat dit betekent dat, als een schuldenaar niet kan betalen (bijvoorbeeld wegens een faillissement), de andere schuldenaar de volledige schuld moet betalen. Daarom moet het voor [eiser] duidelijk zijn geweest dat hij in de toekomst door [verweerster] kon worden aangesproken voor een eventuele restschuld van zijn zoon, in het geval die om wat voor reden dan ook zijn betalingsverplichtingen ten opzichte van [verweerster] niet meer zou kunnen nakomen.
is daarbij dat gedwongen verkoop van de woning zoveel mogelijk voorkomen moet worden als dat kan. Daarbij zou beoordeeld moeten worden of een haalbare financiële situatie gecreëerd kan worden, ook als het afwijkt van de normen die bij initiële verstrekking gehanteerd worden. Een maatwerkbeoordeling is op zijn plaats. Een toets op basis van de werkelijke woonlasten en het huidige inkomen is daarbij een redelijk uitgangspunt. […]”
als borgvoldoende draagkrachtig was (vergelijk Hof Den Haag 18 juli 2013, ECLI:NL:GHDHA:2013:1934, randnummer 2.15).
€ 1.600). [verweerster] heeft hierna aan [A] een voorstel gedaan tot een structurele oplossing te komen en heeft hem daarom gevraagd om stukken op te sturen, maar die stukken heeft [verweerster] niet ontvangen. Op 17 augustus 2016 liet de zoon aan [verweerster] weten dat hij van plan was om zijn woning te verkopen. Op 11 november 2016 stuurde [verweerster] nog een laatste sommatie aan de zoon voor inlossing van zijn betalingsachterstand. Op 23 november 2016 heeft de zoon zijn woning verkocht voor
3.414(2 punten × tarief € 1.707)