Uitspraak
GERECHTSHOF DEN HAAG
1.[appellant sub 1],
[appellante sub 2],
1.Het verder verloop van het geding
2.Beoordeling van het hoger beroep
- Rabobank heeft op 3 april 2007 aan Bonn & Mees Horeca B.V. en Bonn & Mees Grand Café-Club B.V. (hierna tezamen: Bonn & Mees, enkelvoud) voor een bedrag van € 788.000,- geldleningen en kredieten in rekening-courant verstrekt.
- Ten tijde van het afsluiten van die kredietovereenkomst bestond het plan dat Bonn & Mees een horecaonderneming zou gaan exploiteren onder leiding van [zoon appellanten].
- [appellanten] zijn de ouders van [zoon appellanten].
- Op 10 mei 2007 hebben [appellanten] zich elk jegens Rabobank als borg verbonden tot zekerheid van al hetgeen Rabobank van Bonn & Mees te vorderen heeft of mocht hebben, zulks tot een gezamenlijk maximum van € 100.000,-.
- Bonn & Mees is op 24 juni 2008 in staat van faillissement verklaard. Zij is niet in staat haar schulden aan Rabobank af te lossen.
- [appellanten] hebben elk een goedschrift geplaatst: "goed als borg voor éénhonderdduizend euro".
- [appellanten] zijn ervaren horeca-ondernemers (conclusie van antwoord 7).
- Bij de ondertekening van onder meer de borgtochtovereenkomsten was - op aandrang van Rabobank - als adviseur van de zoon
- [appellanten], in het bijzonder [appellante sub 2], waren ook voorafgaande aan de ondertekening van de borgtochtovereenkomst nauw bij de plannen van de zoon/Bonn & Mees betrokken (conclusie van antwoord 27; verklaring [appellante sub 2] ter comparitie: "Ik ben bij alle gesprekken over de financiering van B&M aanwezig geweest"; productie 7 bij conclusie van antwoord). [appellant sub 1] werd in elk geval sporadisch door zijn echtgenote en zoon van de ontwikkelingen op de hoogte gehouden (zijn verklaring ter comparitie), hetgeen naar moet worden aangenomen in elk geval de belangrijkste en ook hem rakende onderwerpen, zoals de borgstelling moet hebben omvat.
- [appellanten] waren al geruime tijd vóór het ondertekenen van de borgtochtovereenkomsten van het verlangen van Rabobank - en eerder een andere bank - van borgstelling door hen op de hoogte. [appellante sub 2] heeft ter comparitie verklaard dat zij vlak na de ondertekening door haar zoon van de offerte (van Rabobank), dat was op 3 april 2007, met haar man over de verlangde borgstelling heeft gesproken. [appellant sub 1] heeft ter comparitie verklaard dat hij van een eerdere eis van een andere bank van borgstelling door de ouders op de hoogte was en dat die borgstelling voor hem toen onbespreekbaar was. Verder heeft hij verklaard dat toen zijn zoon [zoon appellanten] de offerte had getekend, hij hoorde dat de borgstelling toch doorging. [appellante sub 2] heeft als getuige verklaard dat zij voorafgaande aan de bijeenkomst van 10 mei 2007 waarbij de borgtochtovereenkomsten zijn getekend, de borgtocht met haar man heeft besproken, en dat haar man er niet blij mee was dat Rabobank dat als eis stelde. (Zie over die eerdere kennis van de eis van de borgtocht ook de conclusie van antwoord 64 en 170.)
- Dat [appellant sub 1] in een eerdere fase kenbaar had gemaakt dat hij zich niet als borg wilde verbinden, en dat later - hoewel hij er niet blij mee was - toch heeft gedaan, houdt in dat hij zich van mogelijk nadelige gevolgen van de borgstelling bewust was.
- [appellante sub 2] heeft als getuige doen blijken dat zij destijds de inhoud van het begrip borg kende.
- Ook uit productie 7 bij de conclusie van antwoord (e-mail van 25 april 2007) en de schriftelijke verklaring van [appellanten] die bij brief van 9 januari 2010 door Rabobank in het geding is gebracht - beide stukken betreffende [X] - blijkt dat [appellanten] van de betekenis van borgstelling op de hoogte waren.
Deze verklaring doet niet af aan het oordeel over de wetenschap van [appellanten] omtrent de aard en het daaraan verbonden risico van een borgtocht, hetgeen hier wordt besproken, doch houdt slechts de stelling in dat die risico's in het onderhavige geval als gering mochten worden aangemerkt. Het hof komt op dat laatste terug onder 2.21.
- i) de vertraging in de opening en start van het horecabedrijf (in oktober in plaats van juli 2007), waardoor extra kosten zijn gemaakt waar geen inkomsten tegenover stonden (zie rapport Krüger, productie 16 conclusie van antwoord, bladzijde 3) en de verwachte extra omzet die met het
- ii) het tekort aan eigen kapitaal en door derden in de vorm van leningen verstrekte middelen (zie rapport Krüger bladzijden 3, 5 en 7: er mist aan inbreng € 130.000,-; zie ook de productie 14 en productie 8 bij conclusie van antwoord: de koopsom van de aandelen door [… ] Holding B.V. en [X] is schuldig gebleven).
Het komt overigens aannemelijk voor dat het aanvankelijk plan om meer kapitaal/leningen van derden aan te trekken, niet gerealiseerd kon worden doordat de onderneming mede door de vertraagde opening, geen fraaie cijfers kon tonen.