ECLI:NL:RBMNE:2019:3802

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
14 augustus 2019
Publicatiedatum
13 augustus 2019
Zaaknummer
16/707361-17 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor de moord op zijn schoonmoeder en mishandeling door familieleden

Op 14 augustus 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 33-jarige man uit Utrecht, die is veroordeeld tot 8 jaar gevangenisstraf voor de moord op zijn schoonmoeder. De rechtbank legde ook tbs met dwangverpleging op, gezien de ernstige persoonlijkheidsstoornis van de verdachte. De feiten dateren van 24 oktober 2017, toen het slachtoffer, een 58-jarige vrouw, dood in haar bed werd aangetroffen. De verdachte heeft bekend regelmatig geweld tegen haar te hebben gebruikt. De rechtbank oordeelde dat hij de enige verantwoordelijke was voor haar dood, aangezien zijn DNA op de plaats delict werd aangetroffen. Daarnaast zijn de twee dochters en een schoonzoon van het slachtoffer veroordeeld voor mishandeling, met straffen variërend van zes weken tot drie maanden gevangenisstraf. De rechtbank nam in haar overwegingen mee dat de dochters en schoonzoon verminderd toerekeningsvatbaar waren door een lichte verstandelijke beperking. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op het slachtoffer, die in haar eigen huis is omgebracht door haar naasten. De uitspraak is gedaan na meerdere zittingen en op basis van uitgebreid bewijs, waaronder getuigenverklaringen en forensisch onderzoek.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/707361-17 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 14 augustus 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] , [woonplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 februari 2018 (pro forma), 7 mei 2018 (pro forma), 17 juli 2018 (pro forma), 11 september 2018 (pro forma), 22 januari 2019 (regie), 17 en 18 juli 2019 (inhoudelijke behandeling) en 14 augustus 2019 (sluiting onderzoek).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officieren van justitie mr. A.M. Tromp en J. Grijns en van hetgeen verdachte en mr. J. Visscher, advocaat te Amersfoort, naar voren hebben gebracht. Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens nabestaande [nabestaande] naar voren is gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zitting nader omschreven. De nader omschreven tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 primairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd;
feit 1 subsidiairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 1 meer subsidiairin de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld, ten gevolge waarvan die [slachtoffer] is overleden;
feit 2 primairin de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk zwaar heeft mishandeld;
feit 2 subsidiairin de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, al dan niet samen met anderen, [slachtoffer] opzettelijk heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.VRIJSPRAAK VAN FEIT 1

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak van het onder feit 1 ten laste gelegde gevorderd. Er bestaat geen wettig en overtuigend bewijs dat verdachte bij het overlijden van mevrouw [slachtoffer] betrokken is geweest.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van het onder feit 1 ten laste gelegde. Er bestaat geen bewijs dat verdachte betrokken was bij en verantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van mevrouw [slachtoffer] .
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van het dossier en hetgeen tijdens de terechtzittingen is besproken, gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Verdachte woonde samen met de medeverdachten, de verstandelijk beperkte [nabestaande] en mevrouw [slachtoffer] in de woning aan de [adres] in [woonplaats] . Op 23 oktober 2017 is door de verdachten rond elf uur ’s avonds eten besteld. Medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben samen met mevrouw [slachtoffer] en [nabestaande] in de woonkamer gegeten. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] hebben samen op hun slaapkamer gegeten. Na het eten is mevrouw [slachtoffer] in de nacht van 23 op 24 oktober 2017 tussen kwart voor twaalf ’s nachts en half één ’s nachts naar bed gegaan. Ook [nabestaande] is naar bed gegaan. Op dat moment bevonden medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zich in de woonkamer en verdachte en medeverdachte [medeverdachte 3] zich in hun slaapkamer. Vervolgens is medeverdachte [medeverdachte 1] naar de slaapkamer van mevrouw [slachtoffer] toegegaan en hebben zij met elkaar gesproken.
Op 24 oktober 2017 wordt mevrouw [slachtoffer] rond acht uur ’s ochtends dood in haar bed aangetroffen. Door de patholoog is geconcludeerd dat mevrouw [slachtoffer] is overleden ten gevolge van geweld op de neus en de mond, op de hals/kaaklijn of op de romp, elk op zich of in combinatie. Uit het rapport van de patholoog volgt daarnaast dat het letsel aan de hals/kaaklijn en buik meerdere tot enkele (tientallen) minuten voor het overlijden is ontstaan.
Nu er geen aanknopingspunten zijn dat die nacht andere personen dan de bewoners in de woning aanwezig waren of dat [nabestaande] betrokken is bij de dood van haar moeder, kan het niet anders dan dat mevrouw [slachtoffer] door een van de verdachten in de nacht van 23 oktober op 24 oktober 2017 om het leven is gebracht. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is
wiemevrouw [slachtoffer] om het leven heeft gebracht.
Er bestaat geen enkel bewijs dat verdachte het letsel heeft veroorzaakt ten gevolge waarvan mevrouw [slachtoffer] is overleden. Evenmin bestaat er bewijs dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aan het veroorzaken van het letsel. De rechtbank overweegt hierbij dat nergens uit het dossier blijkt dat verdachte die nacht zijn slaapkamer heeft verlaten.
Uit het dossier kan ook niet worden afgeleid dat verdachte op een andere wijze bij de dood van mevrouw [slachtoffer] betrokken is geweest.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder feit 1 ten laste gelegde heeft begaan en zal verdachte hiervan vrijspreken.

5.WAARDERING VAN HET BEWIJS

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen. Het zwaar lichamelijk letsel dat bij mevrouw [slachtoffer] is vastgesteld, te weten de gebroken ribben, past niet bij de geweldshandelingen en de mate van geweld die door verdachte zijn uitgeoefend.
Het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde acht de officier van justitie wel wettig en overtuigend te bewijzen. In de ten laste gelegde periode is mevrouw [slachtoffer] meerdere malen door verdachte en zijn medeverdachten mishandeld. Door de verdachten wordt over vier verschillende momenten verklaard waarop mevrouw [slachtoffer] door hen zou zijn mishandeld. Welk letsel door het handelen van welke verdachte is veroorzaakt is lastig na te gaan maar dat hun slagen tot blauwe plekken hebben geleid en mevrouw [slachtoffer] daar pijn van heeft ondervonden is evident. Doordat de verdachten mevrouw [slachtoffer] opzettelijk hebben geduwd en geslagen staat, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad, voldoende vast dat daardoor pijn is veroorzaakt.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft vrijspraak bepleit van de onder feit 2 primair ten laste gelegde zware mishandeling. Door de raadsman is aangevoerd dat er geen enkel bewijs bestaat waaruit blijkt dat verdachte degene is geweest die de geweldshandelingen heeft gepleegd die het letsel hebben veroorzaakt.
Ten aanzien van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman eveneens vrijspraak bepleit. Door de raadsman is betoogd dat slechts van één collectieve mishandeling van mevrouw [slachtoffer] sprake is, waarbij verdachte eenmaal een klap heeft gegeven. Naar de mening van de raadsman kan de enkele klap die verdachte heeft uitgedeeld niet als mishandeling worden gekwalificeerd. Er kan immers niet worden vastgesteld dat sprake is van pijn of letsel waardoor de klap, conform de jurisprudentie van de Hoge Raad, niet als mishandeling is te kwalificeren en vrijspraak moet volgen.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen ten aanzien van feit 2 [1]
GBA [adres] [woonplaats]
Op het adres staan de volgende personen ingeschreven:
[slachtoffer] , geboren op [1959] te [geboorteplaats] (overledene)
[nabestaande] , geboren op [1991] te [geboorteplaats]
[medeverdachte 3] , geboren op [1986] te [geboorteplaats]
[medeverdachte 2] , geboren op [1987] te [geboorteplaats]
[verdachte] , geboren op [1975] te [geboorteplaats]
(…)
[medeverdachte 1] (…) verblijft op de [adres] . [2]
Tijdens het politieverhoor op 6 november 2017 heeft verdachte verklaard:
“V = vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte [3]
A: (…) Ik heb haar een klap gegeven op haar arm. (…) Mijn vrouw heeft haar op de rug geslagen. (…) [4]
V: Wanneer was dit?
A: Het was in de week voor ze overleed. [5]
Tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris is verdachte over een geweldsincident in huis gehoord:
“U hebt verklaard over een incident waarbij meerdere mensen mevrouw [slachtoffer] zouden hebben geslagen.
[antwoord verdachte] Ja. Ik heb haar een klap op de arm gegeven.(…) [6]
Heeft zoiets één keer plaatsgevonden of is het vaker gebeurd?
[antwoord verdachte] Eén keer. [7]
Tijdens het politieverhoor op 7 december 2017 heeft medeverdachte [medeverdachte 3] verklaard:

V= Vraag verbalisant
A= Antwoord verdachte [8]
V: Wat voor geweld heb jij op je moeder gedaan?
A: Ik heb tikken op het hoofd gegeven en op dr rug.
(…) V: Wat was daar de aanleiding voor dan?
A: Mama die wou niet meer eten. [9]
Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft als getuige tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris nader verklaard:

U hebt verklaard over een incident waarbij u uw moeder zelf ook hebt geslagen (…) hoe ging dit, wie waren erbij?
[antwoord [medeverdachte 3] ]: Iedereen was erbij. (…) [medeverdachte 2] heeft wat tikken uitgedeeld. [verdachte] heeft haar geslagen en ik ook. (…) op haar hoofd en rug. [10]
Wanneer heeft dit incident plaatsgevonden?
(…) Ik houd u voor wat u en [verdachte] hebben verklaard. (p.1212: 4 weken voor overlijden; [verdachte] : 1 week/3-4 dagen voor overlijden, p. 1131-33). Er zit best een verschil tussen. Als ik het u voorhoud, was het vier weken of wat korter?
[antwoord [medeverdachte 3] ]: Het was een paar weken(de rechtbank begrijpt: vóór het overlijden van mevrouw [slachtoffer] ) [11]
Heeft zoiets één keer plaatsgevonden of is het vaker gebeurd?
[antwoord [medeverdachte 3] ]: ‘Nee, één keer. [12]
Ook medeverdachte [medeverdachte 2] heeft over het geweldsincident verklaard:

[medeverdachte 2] : (…) toen is er ook ruzie in huis door ontstaan omdat mijn moeder (…) niet wilde eten en drinken (…) [13]
[medeverdachte 2] : Dat was (…) niet afgelopen zaterdag maar die zaterdag ervoor (…) ik heb m’n moeder één klap op haar arm gegeven (…)
(…) Q: Waarom heb je een klap op haar arm gegeven?
[medeverdachte 2] : Ja, dat was meer uit boosheid van: He mamma, kom op. Word wakker. Ga eten en ga jezelf niet uithongeren (…) en mijn zus en mijn zwager hebben haar ook geslagen. Mijn zwager (…) op de arm, maar mijn zus heeft (…) op haar hoofd geslagen. [14]
Tijdens haar tweede politieverhoor heeft medeverdachte [medeverdachte 2] nader verklaard:

[medeverdachte 2] : (…) we werden wel echt een beetje boos van: Nou, kom op. Ga nou even eten. (…)
P: (…) Waar waren jullie toen die ruzie begon?
[medeverdachte 2] : In de huiskamer.
P: Wie waren er dan allemaal?
[medeverdachte 2] : Iedereen.” [15]
Bewijsoverweging
Vrijspraak zware mishandeling en mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge
De rechtbank heeft geconstateerd dat door onder meer een radioloog en patholoog onderzoek is verricht aan het lichaam van mevrouw [slachtoffer] . Tijdens de onderzoeken zijn door de radioloog en patholoog diverse letsels en fracturen waargenomen, waaronder gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen. De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden, is de vraag of voornoemd letsel aan verdachte kan worden toegerekend. Ten aanzien daarvan overweegt de rechtbank als volgt.
Verdachte en zijn medeverdachten hebben bekend dat er één geweldsincident heeft plaatsgevonden waarbij mevrouw [slachtoffer] door hen gezamenlijk is geslagen. Hoewel de rechtbank op grond van deze verklaringen bewezen acht dat de verdachten mevrouw [slachtoffer] hebben geslagen, is zij van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat het letsel tijdens dit geweldsincident is veroorzaakt. Uit het letseldateringsonderzoek dat door de patholoog is verricht blijkt namelijk dat sprake is van zowel recent als oud letsel. Een precieze datum waarop de gebroken ribben en breuken in het strottenhoofd en het tongbeen zijn veroorzaakt valt niet te geven. Evenmin kan worden vastgesteld of het letsel een gevolg is van de geweldshandelingen die door de verdachten gezamenlijk zijn verricht. Daar komt bij dat de rechtbank van oordeel is dat de geweldshandelingen die door de verdachten tijdens het geweldsincident zijn verricht niet passen bij het geconstateerde letsel, nog daargelaten of het letsel zwaar lichamelijk letsel oplevert in de zin van artikel 82 van het wetboek van Strafrecht (Sr). Daarnaast blijkt nergens uit dat verdachte op een ander moment dan voornoemd geweldsincident tegen mevrouw [slachtoffer] geweld heeft gebruikt, dan wel dat hij daaraan een substantiële bijdrage heeft geleverd.
Nu niet kan worden vastgesteld of het letsel zoals in de tenlastelegging is opgenomen door verdachte is veroorzaakt, dan wel dat verdachte daar een substantiële bijdrage aan heeft geleverd, wordt verdachte van het onder feit 2 primair ten laste gelegde vrijgesproken.
Onder feit 2 subsidiair is aan verdachte ten laste gelegd dat hij mevrouw [slachtoffer] heeft mishandeld met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge. Zoals hiervoor is besproken, is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij het veroorzaken van het in de tenlastelegging opgenomen letsel. Verdachte wordt daarom ook vrijgesproken van het onderdeel dat de mishandeling zwaar lichamelijk letsel ten gevolg heeft gehad.
Medeplegen van mishandeling
De rechtbank acht wèl wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 subsidiair impliciet ten laste gelegde medeplegen van de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] en overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank stelt voorop dat van medeplegen sprake is wanneer twee of meer personen gezamenlijk een strafbaar feit plegen. Daarbij hoeven niet alle delictsbestanden door alle daders vervuld te zijn. De relevante criteria in dit verband zijn de vragen of er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en of er sprake is geweest van een gezamenlijke uitvoering (zie o.a. HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, NJ 2015/390 m.nt. Mevis en HR 24 april 2018, ECLI:NL:HR:2018:662, m.nt. N. Rozemond, NJ 2018/256).
In de onderhavige zaak blijkt uit de verklaringen van verdachte en de medeverdachten dat er sprake is geweest van een collectief geweldsincident waarbij alle verdachten betrokken waren. Hoewel de verschillende verklaringen van de verdachten niet eenduidig zijn over het moment waarop het geweldsincident zou hebben plaatsgevonden, spreken zij allen over hetzelfde eenmalige incident dat blijkens hun verklaringen in elk geval binnen de tenlastegelegde periode heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal dan ook ten aanzien van verdachte uitgaan van één geweldsincident ergens in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017.
Op het moment dat het collectieve geweldincident plaatsvond, bevonden de verdachten zich met zijn allen in de woonkamer van de woning aan de [adres] te [woonplaats] .
Over de aanleiding van het geweldsincident heeft zowel medeverdachte [medeverdachte 3] als medeverdachte [medeverdachte 2] verklaard dat ze allemaal boos waren op mevrouw [slachtoffer] omdat ze niet meer wilde eten en drinken. Uit boosheid, en misschien ook wel uit frustratie, hebben de verdachten mevrouw [slachtoffer] geslagen. Verdachte heeft ook bekend dat hij tijdens het geweldsincident mevrouw [slachtoffer] een tik op de arm heeft gegeven. Door mevrouw [slachtoffer] op haar arm te slaan, heeft verdachte deelgenomen aan het geweld tegen mevrouw [slachtoffer] . De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde feiten en omstandigheden kan worden geconcludeerd dat sprake was van een gezamenlijke uitvoering en daarmee aan het criterium voor medeplegen is voldaan.
De rechtbank is, anders dan de raadsman, van oordeel dat verdachte door het opzettelijk slaan op de arm zich aan mishandeling schuldig heeft gemaakt. Naar oordeel van de rechtbank staat met het opzettelijk slaan op de arm, genoegzaam vast dat mevrouw [slachtoffer] daar pijn van heeft ondervonden (zie ook Hoge Raad, 2 december 2003, ECLI:NL:HR:2003:AL9052). Daar komt nog bij dat uit de andere bewijsmiddelen volgt dat mevrouw [slachtoffer] tijdens het geweldsincident niet alleen op haar arm maar ook op haar hoofd en rug is geslagen. De rechtbank is van oordeel dat zonder meer vast staat dat mevrouw [slachtoffer] van voornoemde gedragingen pijn heeft ondervonden. Het verweer van de raadsman gaat dan ook niet op en wordt door de rechtbank verworpen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat dat verdachte zich vaker heeft schuldig gemaakt aan mishandeling van mevrouw [slachtoffer] . De door de officier aangehaalde filmfragmenten van 11 september en 9 oktober 2017 waarin verdachte [medeverdachte 1] zegt dat hij en de anderen mevrouw [slachtoffer] hebben geslagen, is zonder steunbewijs onvoldoende.

6.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
feit 2 subsidiair
in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] ,
- op/tegen het hoofd en/of de romp en/of armen, heeft geslagen
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen onder feit 2 subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

7.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
feit 2 subsidiairmedeplegen van mishandeling

8.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

8.1
Het standpunt van de officier van justitie
Psychische overmacht
Er was bij verdachte geen sprake van psychische overmacht zoals bedoeld in artikel 40 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). De officier van justitie acht het aannemelijk dat verdachte bang was voor medeverdachte [medeverdachte 1] en dat hij onder een permanente druk leefde, maar er is geen sprake van een zodanige druk dat verdachte niet meer in staat was om zijn wil te bepalen of geen andere keuze kon maken, hetgeen ook niet blijkt uit het rapport van het Pieter Baan Centrum (PBC). Verdachte heeft kansen en mogelijkheden gehad om onder de druk uit te komen maar heeft die niet aangegrepen. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat bij verdachte niet alleen sprake was van onmacht maar ook van onwil en gemakzucht. Een beroep op psychische overmacht zal dan ook niet slagen.
8.2
Het standpunt van de verdediging
Psychische overmacht
Door de raadsman is betoogd dat verdachte een geslaagd beroep op psychische overmacht kan doen. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat in voldoende mate aannemelijk is geworden dat sprake was van een situatie van psychische overmacht. Er was immers in een langdurige periode en in toenemende mate sprake van dreiging, geweld en onveiligheid in de woning van verdachte, waarbij ook verdachte het slachtoffer was van talloze mishandelingen. In de PBC-rapportage wordt voornoemde situatie ook erkend. De situatie werd in belangrijke mate door de persoon en persoonlijkheid van medeverdachte [medeverdachte 1] veroorzaakt. Tot slot botsen de persoon en persoonlijkheid van verdachte dusdanig met de persoon en persoonlijkheid van medeverdachte [medeverdachte 1] , dat niet goed denkbaar is op welke wijze verdachte zich aan de situatie had kunnen onttrekken.
In het licht van deze feiten en omstandigheden alsmede de personen en persoonlijkheden van verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] , was het voor verdachte niet mogelijk om zich aan de situatie te onttrekken dan wel kon verdachte daar tegen geen weerstand bieden en mocht dit ook niet van hem worden gevergd. Daarbij geldt dat verdachte slechts een enkele, zachte klap heeft gegeven en dat verdachte daarmee volgens de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit heeft gehandeld. Het geslaagde beroep op psychische overmacht dient er toe te leiden dat verdachte van alle rechtsvervolging wordt ontslagen.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Psychische overmacht
Door de verdediging is een beroep gedaan op psychische overmacht. De rechtbank stelt voorop dat voor een geslaagd beroep op psychische overmacht is vereist dat sprake is van een van buiten komende drang waaraan verdachte redelijkerwijs geen weerstand heeft kunnen of behoren te bieden. Deze psychische drang moet van zodanige aard zijn dat de wilsvrijheid van de dader is aangetast en dat de dader de drang redelijkerwijs niet hoeft te weerstaan. Als gevolg van die druk verricht de dader handelingen die hij zonder de uitgeoefende druk achterwege zou hebben gelaten. Elk mens moet wel een zekere mate van druk kunnen weerstaan en niet elke vorm van druk zal dan ook een situatie van psychische overmacht doen ontstaan. Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen wordt een beroep op psychische overmacht aanvaard (HR, 6 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9394).
Op grond van het dossier stelt de rechtbank vast dat verdachte ten tijde van het bewezenverklaarde in een bijzondere verhouding tot medeverdachte [medeverdachte 1] stond, waarbij sprake was van druk, geweld vanuit medeverdachte [medeverdachte 1] richting verdachte en waarin verdachte een ondergeschikte of onderdanige rol innam. Ook stelt de rechtbank aan de hand van de PBC-rapportage vast dat sprake was van een beklemmende en bedreigende gezinsdynamiek, waaraan verdachte onvoldoende in staat was zich te onttrekken wegens zijn verstandelijke beperking. Het voorgaande maakt echter niet dat op het concrete moment dat verdachte mevrouw [slachtoffer] sloeg, sprake was van een dusdanig van buiten komende drang dat verdachte daar tegen geen weerstand kon of hoefde te bieden. Uit de verklaringen van de (mede)verdachten blijkt immers dat zij mevrouw [slachtoffer] hebben geslagen omdat zij zelf boos op haar waren. Daarbij neemt de rechtbank ook mee dat verdachte – nadat hij daar specifiek op bevraagd was door de rechter-commissaris – geen antwoord kon geven op de vraag waaruit de door hem ervaren druk/dreiging op dat moment dan zou hebben bestaan.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat verdachte in zodanige geestelijke toestand verkeerde dat hij redelijkerwijs niet anders kon of behoefde te handelen dan het slaan van mevrouw [slachtoffer] . Het beroep op psychische overmacht wordt dan ook verworpen.
Uit de rapportages of anderszins is niet gebleken van een omstandigheid die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit, zodat verdachte strafbaar is.

9.OPLEGGING VAN STRAF

9.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door de officier van justitie bewezen geachte te veroordelen tot:
- een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van het voorarrest
De officier van justitie heeft bij haar strafeis rekening gehouden met het advies van de deskundige van het PBC om het ten laste gelegde in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. Uit het recente reclasseringsrapport volgt dat verdachte niet in staat is en bereid lijkt te zijn om zich aan voorwaarden te houden. Om die reden worden er geen aanknopingspunten gezien om aan verdachte een voorwaardelijk strafdeel op te leggen.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 9a Sr moet worden toegepast. Verdachte heeft slechts één enkele klap uitgedeeld, waardoor het een gering strafbaar feit betreft. Daarnaast blijkt uit de PBC-rapportage dat de persoonlijkheid van verdachte aanleiding biedt voor de toepassing van artikel 9a Sr. Ook de omstandigheden waaronder verdachte de klap heeft uitgedeeld rechtvaardigen de toepassing van artikel 9a Sr.
Subsidiair geldt dat de eis van de officier van justitie niet in verhouding staat tot hetgeen verdachte kan worden verweten. Verdachte is niet eerder voor een soortgelijk feit veroordeeld. De oriëntatiepunten van de LOVS gaan uit van een geldboete van 500 euro. Daarbij komt dat verdachte slechts één klap heeft uitgedeeld die niet tot pijn heeft geleid. Om die reden dient van de LOVS te worden afgeweken.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
Ernst van het feit
Verdachte heeft zich samen met medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] schuldig gemaakt aan de mishandeling van mevrouw [slachtoffer] , op zich al een ernstig strafbaar feit. Daar komt nog bij dat uit het dossier volgt dat aan deze mishandeling een geruime periode van ernstig geweld tegen mevrouw [slachtoffer] voorafging en mevrouw [slachtoffer] sterk was verzwakt. Desondanks is verdachte samen met de medeverdachten overgegaan tot het mishandelen van mevrouw [slachtoffer] en hebben zij haar daardoor in een machteloze en eenzame positie gebracht. Daarnaast heeft het voorval in de woning van mevrouw [slachtoffer] plaatsgevonden. De eigen woning is bij uitstek de aangewezen plek waar men zich veilig moet kunnen voelen. De omstandigheid dat mevrouw [slachtoffer] de verdachten onderdak heeft geboden toen zij dat nodig hadden en de verdachten vervolgens door hun handelen op brute wijze misbruik hebben gemaakt van de welwillendheid van mevrouw [slachtoffer] , maakt het des te erger.
Door op deze wijze te handelen heeft verdachte niet alleen mevrouw [slachtoffer] pijn toegebracht, maar heeft verdachte er ook aan bijgedragen dat mevrouw [slachtoffer] de laatste weken van haar leven heeft doorgebracht in een omgeving die voor haar beangstigend, bedreigend en vernederend moet zijn geweest en waarbij haar ook lichamelijk geweld is toegebracht door diegenen die juist voor haar zouden moeten zorgen.
Persoon van verdachte
Bij het bepalen van de strafoplegging heeft de rechtbank ook gekeken naar de persoon van verdachte. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld, zal niet in het voordeel of nadeel van verdachte worden meegewogen.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van de PBC-rapportage van 1 augustus 2018 van de deskundigen D.C.W.H. Naus, psychiater en A. Witvliet, GZ-psycholoog. De deskundigen hebben geconcludeerd dat verdachte licht verstandelijk beperkt is en dat enige doorwerking van de verstandelijke beperking in het ten laste gelegde wordt verondersteld. Om die reden wordt geadviseerd om het ten laste gelegde mishandeling in verminderde mate aan verdachte toe te rekenen. De rechtbank neemt dit advies over.
Zowel uit de PBC-rapportage als uit de stukken in het dossier blijkt dat verdachte ook het slachtoffer is geweest van ernstige geweldshandelingen door medeverdachte [medeverdachte 1] . Daarnaast is door de deskundigen vastgesteld dat de verstandelijke beperking verdachte (sociaal) kwetsbaar, beïnvloedbaar, naïef en suggestibel maken en heeft tot gevolg dat verdachte onvoldoende in staat is om zich op tijd uit schadelijke en/of misbruikende situaties te onttrekken of hulp in te roepen. Verder is er sprake van een alcoholafhankelijkheid bij verdachte. De deskundigen stellen daarnaast vast dat verdachte in de aanloop naar het ten laste gelegde, verminderd in staat was om op adequate wijze in te grijpen in of te ontsnappen aan de gezinsomstandigheden in de woning aan de [adres] . Met name in de ten laste gelegde periode is er sprake van een ernstig bedreigende situatie. Dit zorg bij verdachte voor een grote mate van (doods)angst, waardoor hij terugvalt op primitieve overlevingsmechanismen, die als het ware een verlammend effect hebben op zijn gedrag (freeze).
Geconcludeerd wordt dat er enige mate van doorwerking is van de verstandelijke beperking in het zich onvoldoende kunnen wapenen tegen het aangaan van en ontsnappen aan schadelijke en/of misbruikende personen of situaties. Dit lijkt in de situatie van de maanden voor en ten tijde van het ten laste gelegde steeds minder een rol te hebben gespeeld, aangezien hier sprake is van een sterk bedreigende gezinsdynamiek.
Zoals reeds is besproken, leiden voornoemde omstandigheden niet tot een geslaagd beroep op psychische overmacht. De rechtbank zal echter wel in het voordeel van verdachte rekening mee houden met deze omstandigheden bij het bepalen van de strafmaat.
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van het advies dat door de deskundigen en de reclassering is gegeven over het al dan niet opleggen van bijzondere voorwaarden.
Door de deskundigen wordt het recidiverisico als laag ingeschat omdat de verstandelijke ontwikkelingsstoornis van verdachte slechts in geringe mate heeft doorgewerkt in de ten laste gelegde mishandeling. Het opleggen van een gedwongen behandeling of maatregel wordt dan ook niet noodzakelijk geacht om het al lage recidiverisico op herhaling van een geweldsdelict nog verder te verlagen.
Uit het reclasseringsrapport van 4 juli 2019 volgt dat de reclassering ondanks de aanwezige problematiek, eveneens af ziet van een advies om bijzondere voorwaarden op te leggen. Reden hiervoor is dat de zeer intensieve bemoeienis van de hulpverlening in de afgelopen maanden tot geen enkele gedragsverandering heeft geleid doordat verdachte zich onbegeleidbaar heeft opgesteld. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer in het begeleiden van verdachte en de ingezette hulpverlening wordt als mislukt beschouwd.
Op te leggen straf
Door de verdediging is verzocht om toepassing van artikel 9a Sr. Artikel 9a Sr houdt in dat de rechtbank, gelet de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, dan wel die zich nadien hebben voorgedaan, aan de verdachte geen straf of maatregel oplegt.
De rechtbank is van oordeel dat niet aan de vereisten van artikel 9a Sr is voldaan. Ten eerste is geen sprake van een gering ernstig feit. Verdachte heeft zich namelijk schuldig gemaakt aan mishandeling in vereniging, een feit dat ernstige inbreuk maakt op de lichamelijke integriteit. Het schuldig verklaren van verdachte zonder dat daarbij een straf of maatregel wordt opgelegd, is gelet op de ernst van het feit niet passend. Daarnaast leiden de omstandigheden en de persoonlijkheid van verdachte evenmin tot de toepassing van artikel 9a Sr.
Door de verdediging is ook verwezen naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het LOVS, waarbij voor een mishandeling een geldboete van € 500,- het oriëntatiepunt is. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de omstandigheden waaronder de mishandeling is verricht, in zijn geheel niet te vergelijken is met een situatie waar de oriëntatiepunten op zien. Gelet op de aard en de ernst van het feit, is de rechtbank van oordeel dat niet met een andere straf dan een vrijheidsbenemende straf kan worden volstaan. Om die reden ziet de rechtbank ook aanleiding om van de oriëntatiepunten af te wijken. Ook zal van de eis van de officier van justitie wordt afgeweken nu de rechtbank slechts één moment bewezen verklaard acht in plaats van vier verschillende momenten waar de officier van justitie van uit is gegaan.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de oplegging van een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes weken passend en geboden is met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank ziet gelet op de inhoud van het reclasseringsrapport geen aanleiding een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 47 en 300 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- verklaart het onder feit 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
- verklaart het onder feit 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Bewezenverklaring
- verklaart het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart het onder feit 2 subsidiair meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het onder feit 2 subsidiair bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 7 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 6 (zes) weken;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.H.M. Druijf voorzitter, mrs. A.J.P. Schotman en
C. van de Lustgraaf, rechters, in tegenwoordigheid van mr. F.D.M. Osinga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 14 augustus 2019.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
1.
Primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (één of meer van) zijn mededader(s) met
dat opzet die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] gepleegd,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan haar moeder [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het neusbeen en/of een breuk van het strottenhoofd en/of een of meer ribbreuken, heeft toegebracht, door opzettelijk die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden, en/of
- op/tegen de hals te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden, en/of
- op/tegen de romp te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of te drukken en/of gedrukt te houden,
althans een of meer geweldshandeling(en) tegen die [slachtoffer] te plegen,
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Meer subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 oktober 2017 tot en met 26 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend haar moeder [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen)
- op/tegen de neus en/of de mond heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de hals heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden, en/of
- op/tegen de romp heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt en/of gedrukt en/of gedrukt gehouden,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] heeft gepleegd;
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden;
art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
Primair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het strottenhoofd en tongbeen en/of een of meer ribbreuk(en), heeft toegebracht door die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen) op/tegen hoofd en/of romp en/of armen en/of benen, althans het lichaam, te stompen en/of te slaan en/of te trappen en/of te schoppen en/of
- met kracht vast te pakken en/of te duwen en/of te gooien;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 oktober 2017 te Utrecht, althans in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal,
- met kracht (al dan niet met een of meer voorwerpen) op/tegen het hoofd en/of de romp en/of armen en/of benen, althans het lichaam, heeft gestompt en/of geslagen en/of getrapt en/of geschopt, en/of
- met kracht heeft vastgepakt en/of geduwd en/of gegooid,
althans een of meer geweldshandeling(en) op die [slachtoffer] heeft gepleegd, hetgeen zwaar lichamelijk letsel, te weten een breuk van het strottenhoofd en tongbeen en/of een of meer ribbreuk(en), ten gevolge heeft gehad;
art 300 lid 2 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 20 maart 2018, 24 september 2018, 29 mei 2019, onderzoek 31Azie17 / MD4R017118, opgemaakt door politie Eenheid Midden-Nederland, District Stad-Utrecht, doorgenummerd 1 tot en met 1760, het Forensisch Dossier opgemaakt in voornoemd onderzoek en door voornoemde eenheid op 20 september 2018, doorgenummerd 1 tot en met 348. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Het relaas proces-verbaal, p. 6.
3.Het proces-verbaal 2e verhoor verdachte [verdachte] , p. 1122 e.v.
4.Het proces-verbaal 2e verhoor verdachte [verdachte] , p. 1131.
5.Het proces-verbaal 2e verhoor verdachte [verdachte] , p. 1132.
6.Het proces-verbaal verhoor van getuige [verdachte] , d.d. 17 april 2019, p. 4.
7.Het proces-verbaal verhoor van getuige [verdachte] , d.d. 17 april 2019, p. 5.
8.Het proces-verbaal 4e verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 1641.
9.Het proces-verbaal 4e verhoor verdachte [medeverdachte 3] , p. 1679.
10.Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 3] , d.d. 17 april 2019, p. 4.
11.Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 3] , d.d. 17 april 2019, p. 4-5.
12.Het proces-verbaal verhoor van getuige [medeverdachte 3] , d.d. 17 april 2019, p. 5.
13.Het proces-verbaal 1e verhoor [medeverdachte 2] , p. 995.
14.Het proces-verbaal 1e verhoor [medeverdachte 2] , p. 996.
15.Het proces-verbaal 2e verhoor [medeverdachte 2] , p. 1030.