2.2.2. De bewezenverklaring van de feiten 1 en 3 steunt op de volgende bewijsvoering, met weglating van de voetnoten waarop deze steunt:
"Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
Het hof maakt ook gebruik van de verklaringen van de verdachten uit het proces-verbaal van de zittingen in hoger beroep van 5 en 12 juni 2009, nu in alle zaken een proces-verbaal is opgemaakt en deze processen-verbaal met de verklaringen van de verdachten in alle dossiers zijn gevoegd en aan de advocaat-generaal en de verdediging zijn verstrekt en de raadslieden en de advocaat-generaal op nadere zittingen de gelegenheid hebben gehad de verdachten te ondervragen als getuige. De bewezenverklaring van de feiten in hoger beroep ten aanzien van de afzonderlijke verdachten wordt niet in overwegende mate gedragen door de verklaring van een medeverdachte, afgelegd ter terechtzitting als verdachte in zijn/haar eigen strafzaak.
1. Inleiding
In de onderhavige zaak worden [medeverdachte 2], [medeverdachte 5], [verdachte] (op de dagvaarding genoemd [verdachte], haar echte naam is [verdachte], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] (op de dagvaarding genoemd [medeverdachte 3]) verdacht van betrokkenheid bij de mishandelingen voor 28 januari 2006 en de mishandelingen en de dood op 28 januari 2006 van [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 2004 te India.
[Medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] worden tevens verdacht van het uitbuiten (mensenhandel) van [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [verdachte] in de periode van 1 januari 2005 tot en met 23 maart 2006, alsmede van het beïnvloeden van getuigen om naar vrijheid een verklaring af te leggen.
Mede gelet op de samenhang van de rollen van alle verdachten in de ten laste gelegde feiten terzake het mishandelen en overlijden van [slachtoffer] en van [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] terzake de mensenhandel, heeft het hof besloten in de arresten van de verdachten na te noemen bewijsmotiveringen te geven terzake die feiten.
Uit het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep is het volgende gebleken:
Verdachten [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] woonden met hun kinderen, [betrokkene 8] en [betrokkene 10], in een woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. Eind 1999 is [verdachte] vanuit India naar Nederland gekomen en heeft sinds die tijd (tot en met 28 januari 2006) bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] aan de [a-straat] verbleven. [Slachtoffer], het overleden slachtoffer, is de dochter van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. [Medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn (in India) met elkaar getrouwd. Tot midden augustus 2004 verbleven [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [slachtoffer] in India. Op 16 augustus 2004 zijn zij in Nederland aangekomen en hebben sinds die tijd (tot en met 28 januari 2006) bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] in de woning aan de [a-straat] verbleven. [Medeverdachte 4] wordt ook wel [medeverdachte 4] of [medeverdachte 4] genoemd. [Medeverdachte 5] wordt ook wel [medeverdachte 5], tante of [medeverdachte 5] genoemd. [medeverdachte 2] wordt ook wel oom of [medeverdachte 2] genoemd.
Woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage
De woning aan de [a-straat 1] had twee verdiepingen. Op zowel de eerste als de tweede verdieping was er een keuken. Hoofdzakelijk verbleven (en sliepen) [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [verdachte] op de eerste verdieping en [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [betrokkene 8] en [betrokkene 10] op de tweede verdieping. Op de eerste verdieping was in ieder geval een woonkamer, een kinderkamertje en een zogenoemde dozenkamer. Op de tweede verdieping waren de slaapkamers van [medeverdachte 5], [medeverdachte 2], [betrokkene 8] en [betrokkene 10] en er was een tempel. In de tempel (ook wel ohmkamer genoemd) stond een soort altaar en daar werden vuuroffers gebracht. [Medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] baden in de tempel.
2. Het overlijden van [slachtoffer] op 28 januari 2006 en de mishandelingen van [slachtoffer] vóór 28 januari 2006
Het hof zal hieronder de feiten weergeven rond het overlijden en de letsels van [slachtoffer] op 28 januari 2006 te 's-Gravenhage, zoals deze op grond van het deskundigenbewijs zijn vastgesteld. Overigens heeft de verdediging het deskundigenbewijs niet betwist.
2.1 Overlijden van [slachtoffer]
Op zaterdag 28 januari 2006 te 's-Gravenhage, omstreeks 17.30 uur, werd [slachtoffer] het Juliana Kinderziekenhuis te 's-Gravenhage binnengebracht. [slachtoffer] had wijde licht stijve pupillen en meervoudig uitwendig letsel, waaronder meerdere hematomen, een fors gezwollen rechterbovenarm (waarvan de chirurg zei dat die was gebroken), een evident afwijkende stand van de linkeronderarm, beide sleutelbeenderen en verschillende ribben waren gebroken, alsmede een gezwollen en blauwe rechterknie waar duidelijk bloed in zat. Bij de aanvang van de reanimatie kwam er bloed uit de maag, wat gaandeweg erger werd, en op de echo was te zien dat zij in ieder geval een scheur in haar lever had. Een gescheurde lever kan ontstaan door een behoorlijke klap in de buik. Gezien de uitgebreidheid van het letsel leek het de behandelend arts dr. Keemink zeer onwaarschijnlijk dat dit veroorzaakt kon zijn door een val van de trap, zoals aanvankelijk door de betrokkenen werd verklaard. Om 20.10 uur is [slachtoffer] overleden.
2.2 Oorzaak overlijden [slachtoffer] op basis van de door de deskundigen geconstateerde letsels
Dr. B. Kubat, patholoog, van het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI), afdeling pathologie, heeft de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] onderzocht. Haar bevindingen heeft zij neergelegd eerst in een voorlopig rapport d.d. 30 januari 2006 en later in een volledig obductieverslag d.d. 4 augustus 2006. In laatstgenoemd rapport constateert zij onder andere (onder Samenvatting, pagina 9) dat [slachtoffer] iets te kort en licht van gewicht is voor haar leeftijd volgens tabellen voor Europeanen en dat zij in een goede voedingstoestand verkeert (sub A). Voorts is bij röntgenonderzoek gebleken van talrijke oude en recente botbreuken, onder andere aan de ribben beiderzijds (de rugzijde en zijwaarts), het linkerschouderblad, de onderarm links (met scheefstand passend bij genezing zonder behandeling) en aan de bovenarm rechts (sub B). Er zijn in ieder geval recente breuken aangetroffen aan de armen, aan enkele ribben aan de voor- en achterzijde van de borstkas en aan het (linker)schouderblad. Ook is er sprake van uitgebreide bloeduitstortingen aan onder andere de rechterarm, voor en achterzijde van de rechterschouder, bovenzijde van de rug, over het gehele voor- en bovenhoofd beiderzijds, in de oppervlakkige en diepe weke delen naast de wervelkolom beiderzijds, op de linkerarm/hand en op de voor- en achterzijde van de benen (sub C), evenals bloeduitstortingen op het hartzakje (sub D). Tevens is sprake van kneuzingen van longweefsel links en rechts, kneuzing van de rechterzijde van het hart, kneuzing van de wortel van de lever, kneuzing van de bovenzijde van de maag (sub D), bloedingen in de dunne en dikke darmwand (sub E), en tekenen van vochtophoping in de hersenen (hersenoedeem) en herseninklemming (sub F). Er is sprake van tekenen van meerdere dagen oude beschadiging aan één van de sensibele banen van het ruggenmerg (die de gevoelszin van de onderste lichaamshelft verzorgt), berustend op traumatische beschadiging van de zenuwbanen die aan de achterzijde het ruggenmerg ingaan (de achterwortels) (sub G). Bloeduitstortingen in beide oogzenuwen en oogbollen, passend bij trauma zoals bijvoorbeeld acceleratiedeceleratietrauma (sub H). Voorts is er sprake van kleine oppervlakkige beschadigingen met kleine omgevende bloeduitstortingen aan de binnenzijde van de lippen en kleine wondjes en kleine bloeduitstortingen aan de punt van de tong (sub I), alsmede van kleine bloeduitstortingen in de spieren van de hals aan de voorzijde (sub J) en zeer talrijke stipvormige bloedingen in de huid en de slijmvliezen (sub K). Dr. Kubat oordeelt (epicrise) dat er tekenen waren van zeer heftig uitwendig mechanisch botsend en/of samendrukkend geweld op het lichaam en tekenen van eerder doorgemaakte traumata in de vorm van zeer talrijke oude breuken, die niet behandeld waren. Voorts waren er tekenen van herhaaldelijk, heftig, uitwendig mechanisch botsend en/of samendrukkend geweld op de borstkas, gezien de ribbreuken en de letsels aan de borstorganen, alsmede op de buik, gezien de letsels aan de buikorganen. Verder waren er tekenen van letsels aan de ruggenmergwortels met degeneratie van één van de banen van het ruggenmerg, welke letsels zijn ontstaan in het kader van het uitwendig mechanisch geweld op de romp. De bevindingen aan de schedelinhoud (sub F; hof: tekenen van vochtophoping in de hersenen en herseninklemming) zijn niet eenduidig te interpreteren, maar kunnen zijn ontstaan op basis van heftig, uitwendig mechanisch botsend geweld op het hoofd. Dit geweld is er zeker geweest gezien de uitgebreide onderhuidse bloeduitstortingen aan het hoofd. Het feit dat er geen aantoonbare beschadigingen aan de hersenen waren, kan betekenen dat dit geweld niet meer dan enkele uren vóór het overlijden heeft plaatsgevonden, in welk geval de beschadigingen nog niet aantoonbaar zijn middels een sectie. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat het geweld op het hoofd geen of geen uitgebreide hersenbeschadiging heeft veroorzaakt maar wél heeft geleid tot het ontstaan van hersenoedeem. Het aan de lippen en tong geconstateerde letsel (sub I en K) zouden kunnen passen bij uitwendige afsluiting van de neus en mond (in het kader van smoren) en dientengevolge optredende verstikking. De bevindingen aan de hals (sub J) kunnen passen bij bloeduitstortingen, ontstaan ten gevolge van geforceerde ademhalingsbewegingen. Geforceerde ademhalingsbewegingen kunnen optreden bij elke vorm van ademnood (derhalve ook bij smoren).
Opvallend was verder dat in de oude breuken verse breuken werden geconstateerd, passend bij herhaaldelijk toegepast geweld. De gevonden letsels waren bij leven opgetreden, ernstig en zeer uitgebreid. Gezien het voorkomen van oude en recente letsels is er tenminste twee maal heftig geweld tegen [slachtoffer] gebruikt. Niet aan te geven is in welke mate welk (recent) letsel een bijdrage heeft geleverd aan het overlijden.
Dr. Kubat's eindconclusie luidt: Het overlijden van [slachtoffer], geboren [geboortedatum] 2004, wordt verklaard op basis van zeer uitgebreide en ernstige letsels op het lichaam en van de inwendige organen, al dan niet in combinatie met smoren, en de daardoor opgetreden verwikkelingen en weefselschade.
Naar aanleiding van het aantreffen van oude fracturen bij [slachtoffer], is door prof. dr. Maat en R. Gerretsen, onderzoek gedaan naar de ouderdom van drie van deze oude breuken (5e, 6e en 7e rib). De fractuur van de 5e rib bleek 0-2 dagen oud te zijn, de 6e en 7e rib 2-3 weken oud, met in de breuk van de 7e rib een nieuwe fractuur van 0-2 dagen oud.
Ten aanzien van het letsel aan het ruggenmerg heeft dr. Kubat eerst in haar briefrapport aangegeven dat het letsel aan het ruggenmerg enkele dagen tot circa een week oud zou kunnen zijn, en in haar rapport van 20 juli 2006 heeft zij geconcludeerd dat het neuropathologisch onderzoek van de hersenen en het ruggenmerg een meerdere dagen oude beschadiging van één van de achterstrengen beiderzijds toonde, vrijwel zeker ten gevolge van traumatische letsels van de achterwortels van het ruggenmerg op laagthorakaal en hooglumbaal niveau.
Ter zake van de beoordeling van de mogelijke mechanismen die tot de letsels hebben geleid, verklaart dr. Kubat als volgt. Er waren tekenen van zeer heftig uitwendig mechanisch botsend en/of samendrukkend geweld op de romp, de extremiteiten (hof: bovenste extremiteiten zijn armen, onderste extremiteiten zijn benen) en het hoofd. Het geweld was zowel kort voor als enige tijd voor het overlijden toegebracht. Het mechanisme dat heeft geleid tot de enkele weken oude letsels is niet meer te reconstrueren. Over het mechanisme dat heeft geleid tot de recente huidbeschadigingen en onderhuidse bloeduitstortingen kan geen uitspraak worden gedaan. De overige letsels kunnen zijn ontstaan door mechanismen van botsend geweld, zoals slaan met een vlak, hard voorwerp zoals een knuppel, slaan met handen, tegen een vlak oppervlak zoals een muur of bed botsen of gegooid worden. Bij de rechter-commissaris heeft dr. Kubat voorts verklaard dat er in dit geval sprake was van ernstige inwendige verwondingen, hetgeen erop wijst dat excessief geweld op het lichaam is uitgeoefend, vergelijkbaar met dat bij ernstige verkeersongevallen. Het letsel zou bijvoorbeeld kunnen zijn ontstaan door heftig slaan, schoppen of door met de knieën op het slachtoffer te gaan zitten.
Voorts hebben ook dr. R.A.C. Bilo en H.G.T. Nijs op verzoek van de rechter-commissaris onder meer nader onderzoek gedaan naar de letsels en de dood van [slachtoffer]. In hoofdstuk VIII van het dossier worden de skeletafwijkingen besproken. Men constateert breuken in beide sleutelbenen. Bij deze breuken is sprake van callusvorming, hetgeen betekent dat er al sprake is van oudere fracturen die aan het genezen zijn. Tevens wordt vastgesteld dat er sprake is van een groot aantal ribbreuken dat callusvorming toont. Bij één rib is nog geen callus zichtbaar, hetgeen wijst op een recenter moment van ontstaan. Het schouderbladfractuur is niet te dateren. Voorts blijkt niet alleen sprake van een oudere fractuur van de linkeronderarm met callusvorming, ook blijkt sprake van een afwijkende locatie van de kop van het spaakbeen ten opzichte van het ellebooggewricht. Verder blijken er in de rechterarm diverse fracturen aanwezig: het deel van de bovenarm aan de kant van de elleboog toont een humerusfractuur boven het bolvormige gewrichtsuitsteeksel, van recentere datum, zonder callusvorming. Het deel van de ellepijp aan de kant van de pols toont een fractuur met callusvorming. Gevraagd naar de ouderdom van het letsel aan de onderarm (het hof begrijpt: de linkeronderarm), heeft dr. Bilo bij de rechter-commissaris verklaard dat aan de arm drie oude fracturen zichtbaar waren. Er was ook sprake van uitgebreide callusvorming. Callusvorming is bij kinderen zichtbaar vanaf 10 dagen na tot ongeveer drie maanden na het ontstaan van de fractuur. Voorts verklaart dr. Bilo desgevraagd dat de blauwe plekken aan de buitenkant en het inwendige letsel wijzen op letsel dat enige uren voor het constateren is ontstaan. Er zijn geen aanwijzingen dat er fracturen zijn ouder dan twee of drie weken. Een aantal van de fracturen is heel recent. De standsafwijking aan de arm is niet te dateren, evenals de claviculafracturen (hof: sleutelbeenfracturen). Ook verklaart hij dat er sprake is geweest van een verstoorde ademhaling, hetgeen wordt ondersteund door de gevonden petechiën (kleine puntbloedinkjes). Bij het dichtknijpen van de keel ontstaat een overlijdensrisico aangezien het een belemmering van de ademhaling geeft. Door het inbinden (zoals gedaan tijdens de reconstructie) zou een heel ernstig ademhalingsbelemmering kunnen ontstaan; een belemmering van de ademhalingsbeweging van het middenrif en de borstkas. Dr. Bilo kan geen uitspraak doen of [slachtoffer] door wurging of door inbinden is overleden. De bevindingen laten beide mogelijkheden toe.
2.3 Conclusie terzake de oorzaak van het overlijden van [slachtoffer] op 28 januari 2006
Op basis van het voorgaande is naar het oordeel van het hof komen vast te staan dat op 28 januari 2006
[slachtoffer], geboren [geboortedatum] 2004, om het leven is gekomen als gevolg van de haar toegebrachte zeer uitgebreide en ernstige recente letsels op haar lichaam en van de inwendige organen, al dan niet in combinatie met smoren en daardoor opgetreden verwikkelingen en weefselschade. Ten overvloede overweegt het hof dat het aanvankelijk door de verdachten geschetste scenario dat [slachtoffer] van de trap was gevallen als gevolg waarvan zij de betreffende letsels zou hebben opgelopen, mede op basis van de onderzoeksresultaten van onder andere deskundige Bilo, die - kort gezegd - een val van de trap als oorzaak van de letsels zonder meer uitsluit, apert ongeloofwaardig is.
2.4 Conclusie terzake de mishandelingen van [slachtoffer] vóór 28 januari 2006
Op basis van de onderzoeksresultaten zoals bovengenoemd met inachtneming van na te noemen feiten en omstandigheden is naar 's hofs oordeel komen vast te staan dat [slachtoffer] voorafgaand aan 28 januari 2006 zeer ernstig is mishandeld, als gevolg waarvan zij zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen (onder andere meerdere fracturen en letsel aan het ruggenmerg).
Gelet op de ribfracturen van twee à drie dagen oud en de meerdere dagen (tot een week) oude beschadiging aan het ruggenmerg van [slachtoffer], alsmede het grote aantal fracturen en de callusvorming (zichtbaar 10 dagen tot drie maanden na ontstaan van de fractuur) op de meeste van die fracturen, gaat het hof er vanuit dat [slachtoffer] in de periode van drie maanden tot enkele dagen althans een week voor haar overlijden tenminste tweemaal zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
3. Feiten en omstandigheden terzake van de mishandelingen die hebben geleid tot het overlijden van [slachtoffer] op 28 januari 2006
3.1 Overwegingen van het hof met betrekking tot de voor het bewijs te bezigen verklaringen van de verdachten [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [verdachte]
Bekennende verklaringen [medeverdachte 3] uit 2006
Voor wat betreft de bekennende verklaringen van [medeverdachte 3] uit februari 2006 volgt het hof de verdachte [medeverdachte 3] in zoverre dat het hof er vanuit gaat dat [medeverdachte 3] op 28 januari 2006 wel geweld heeft gepleegd jegens [slachtoffer], mede gelet op de door [medeverdachte 3] in die verklaringen en de in haar cel aangetroffen brief beschreven geweldshandelingen en de bij [slachtoffer] aangetroffen verwondingen. Voor wat betreft de uitlatingen van [medeverdachte 3] dat zij alleen en met voorbedachten rade [slachtoffer] op 28 januari 2006 om het leven heeft gebracht, laat het hof die verklaringen buiten beschouwing. Het hof komt die gedeelten van de verklaringen van [medeverdachte 3], in onderling verband en samenhang bezien met de overige onderzoeksresultaten en de na te melden feiten en omstandigheden, ongeloofwaardig voor.
[verdachte]
Voor wat betreft de gedurende het strafproces afgelegde verklaringen van [verdachte] volgt het hof in grote lijnen de eerste verklaringen van [verdachte] uit 2006 voor zover deze naar het oordeel van het hof in onderling verband en samenhang bezien aansluiting vinden bij de overige onderzoeksresultaten en afgelegde verklaringen. Voor wat betreft de uitlatingen van [verdachte] dat zij, kort gezegd, op 28 januari 2006 elders in het huis en niet in het kamertje bij [slachtoffer] (en [medeverdachte 3]) is geweest, laat het hof deze gedeelten van de verklaringen buiten beschouwing nu deze het hof, in onderling verband en samenhang bezien met de overige onderzoeksresultaten en dan met name de verklaring van [medeverdachte 4] terzake, ongeloofwaardig voorkomen.
[Medeverdachte 4]
Het hof volgt [medeverdachte 4] in zijn verklaringen, en met name ook zijn verklaringen ter zitting in hoger beroep, terzake het aannemen van de telefoon op 28 januari 2006, het halen en geven van de stok op die dag, het slaan van [slachtoffer] in het gezicht en het slaan met de stok. Zijn verklaringen voor wat betreft de rollen van [medeverdachte 3] en [verdachte] op 28 januari 2006 volgt het hof eveneens in grote lijnen, met name waar zijn verklaringen aansluiting vinden bij overige onderzoeksresultaten. Het hof acht zijn waarnemingen met betrekking tot [medeverdachte 3] en [verdachte] betrouwbaar, temeer daar hij zichzelf niet spaart.
Afstemmen verklaringen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]
Het hof merkt hierbij nog op dat, wat er ook zij van de bedoelde afstemming van de verklaringen van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] door [medeverdachte 3] in de tapgesprekken van 26 april 2007 en 10 mei 2007, uit de nadere verklaringen van [medeverdachte 4] van beïnvloeding niet is gebleken. In zijn nadere verklaring van 21 mei 2007 belast [medeverdachte 4] namelijk een ieder.
3.2 Feiten en omstandigheden vóór en op 28 januari 2006
Onderstaand zal het hof eerst de vaststaande feiten en gebeurtenissen terzake de mishandelingen van [slachtoffer] in de periode voorafgaand aan 28 januari 2006 (voor zover bewezen verklaard) uiteenzetten, met daaropvolgend de feiten en gebeurtenissen op die 28ste januari, welke tot het overlijden van [slachtoffer] hebben geleid.
[verdachte] is eind 1999 naar Nederland gekomen om bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] in de woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage te werken. Op 16 augustus 2004 zijn [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [slachtoffer] in Nederland aangekomen, ook om bij [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] in de woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage te werken. [Slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 2004, is de dochter van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. Toen [slachtoffer] in Nederland aankwam was zij dus 5 maanden oud. Aanvankelijk ging alles nog goed en was er niets aan de hand, maar na een periode van ongeveer zes maanden begonnen de problemen rond [slachtoffer]. [Medeverdachte 3] had aan [medeverdachte 5] verteld dat zij in India een slang had gedood en vanaf die tijd is [medeverdachte 5] zich anders gaan gedragen. Vanaf die tijd dacht [medeverdachte 5] dat [slachtoffer] behekst was of dat er een spook in haar zat. Als er ook maar iets mis ging in het huis, bijvoorbeeld als [betrokkene 10] of [betrokkene 8] struikelde, kreeg [slachtoffer] daar de schuld van. [Slachtoffer] werd ook geslagen door [medeverdachte 5]. [Medeverdachte 3] hield eigenlijk heel veel van [slachtoffer], maar [medeverdachte 3] begon ook te geloven dat [slachtoffer] behekst was en toen is zij haar ook gaan mishandelen. Iedereen sloeg [slachtoffer], met uitzondering van [medeverdachte 2], [betrokkene 8] en [betrokkene 10]. Voorafgaand aan 28 januari 2006 hebben [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [verdachte] en [medeverdachte 4] [slachtoffer] geslagen. Van [medeverdachte 5] mocht [slachtoffer] heel weinig slapen, want dan zou de geest uit haar komen. Als [slachtoffer] sliep maakten [medeverdachte 3], [verdachte] of [medeverdachte 4] haar wakker door haar te mishandelen. [Slachtoffer] is meermalen vastgebonden (hof: terzake het vastbinden, zie verder benedenstaand). [Medeverdachte 3] heeft [slachtoffer] geslagen, onder meer met een snoer. [Medeverdachte 4] sloeg [slachtoffer] en [medeverdachte 5] heeft [slachtoffer] met de hand en de stok geslagen. Volgens [medeverdachte 4] sloegen [medeverdachte 3] en [verdachte] [slachtoffer] het meest, [medeverdachte 5] gaf [verdachte] en [medeverdachte 3] opdracht [slachtoffer] te slaan. Het geluid van klappen heeft [medeverdachte 4] veel gehoord. Vaak werd [slachtoffer] met de hand geslagen, soms ook met een stok. Als [slachtoffer] was geslagen was haar gezicht iets dikker, en waren er wel eens verkleuringen en blauwe plekken in haar gezicht te zien. Ook [verdachte] verklaart dat [slachtoffer] door [medeverdachte 3] met een stok op haar rug werd geslagen. Ook heeft [verdachte] blauwe plekken gezien bij [slachtoffer], op haar bovenbenen en op (andere) verschillende plekken. [Slachtoffer] is voor 28 januari 2006 meermalen vastgebonden door [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [verdachte] en/of [medeverdachte 5]. Ze werd dan strak vastgebonden met een tjüni (hof: soort shawl van dunne stof) bij haar handen (polsen) en (boven)benen. [Medeverdachte 4] heeft [slachtoffer] in de periode omstreeks december 2004 tot en met 27 januari 2006 twee of drie keer vastgebonden. Soms deed hij het, soms [verdachte]. [Medeverdachte 4] heeft gezien dat [verdachte] [slachtoffer] een keer met haar handen boven haar hoofd aan de spijlen van haar box had vastgebonden, met haar hoofd naar achteren. Ook [medeverdachte 3] heeft gezien dat [verdachte] [slachtoffer] een keer met haar handen boven haar hoofd en met haar voeten aan de spijlen van haar box heeft vastgebonden, zodat haar hoofd naar beneden hing. Ook [medeverdachte 3] heeft in die periode [slachtoffer] meermalen vastgebonden. Niemand anders dan [medeverdachte 5] gaf de opdracht om [slachtoffer] te slaan. [Slachtoffer] werd echter ook geslagen als [medeverdachte 5] niet thuis was; [medeverdachte 5] gaf ook telefonisch door dat [slachtoffer] moest worden geslagen. Zowel [medeverdachte 4], als [medeverdachte 3] als [verdachte] hebben deze telefonische opdrachten van [medeverdachte 5] tot het mishandelen van [slachtoffer] aangenomen en doorgegeven aan (een van) de anderen.
Gebeurtenissen op 28 januari 2006.
Op 28 januari 2006, vanaf ongeveer 12.15 uur, zijn [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [verdachte], [betrokkene 8] en [slachtoffer] thuis in de woning aan de [a-straat 1] te 's-Gravenhage. [Slachtoffer] is op dit moment dus 1 jaar en 10 maanden oud. [Medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] zijn op deze dag omstreeks 12.00 uur met hun zoon [betrokkene 10] en een vriendje van hem, [betrokkene 11], naar een schaaktoernooi gegaan waaraan [betrokkene 10] en [betrokkene 11] zouden deelnemen. Het schaaktoernooi vond plaats in de [A] gevestigd op [b-straat 1] te 's-Gravenhage. Het toernooi begon, iets te laat, om 12.55 uur en telde 7 rondes met telkens een pauze tussendoor. De leiding kwam toch goed uit met het speelschema en de tijd omdat de pauzes iets werden ingekort. [betrokkene 10] en [betrokkene 11] hebben alle 7 wedstrijden gespeeld. [Betrokkene 10] heeft de eerste drie wedstrijden verloren, de vierde is in remise geëindigd en de laatste drie heeft hij gewonnen.
Gedurende de dag, vanaf 13.25.45 uur, is er (zeer) intensief belverkeer geweest tussen de telefoons van [medeverdachte 5] (06[001]) en [medeverdachte 2] (06[002]) enerzijds, die op dat moment naar het schaaktoernooi waren, en de vaste huistelefoon van de [a-straat 1] (070[003]) en de mobiele telefoon die [medeverdachte 4] op 28 januari 2006 in gebruik had (06[004]) anderzijds.
Op deze dag tussen 14.00 en 14.30 uur, zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met [slachtoffer], gewikkeld in een dekentje, korte tijd buiten de woning geweest. Buren hebben twee personen, een man en een vrouw, met een klein kind, gewikkeld in een dekentje, buiten zien staan en onder andere [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [verdachte] hebben bevestigd dat [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met [slachtoffer] naar buiten zijn geweest.
[Medeverdachte 5] had die dag, reeds voorafgaand aan haar vertrek uit de woning, aan [medeverdachte 3] en [verdachte] de opdracht gegeven om [medeverdachte 3] met [slachtoffer] in het kinderkamertje (hof: ook wel kleine kamertje genoemd) op te sluiten, [slachtoffer] vast te binden en haar geen eten of drinken te geven, omdat [betrokkene 10] zou gaan huilen als hij zou verliezen op het schaaktoernooi en als [slachtoffer] los was kon het spook uit [slachtoffer] komen en ervoor zorgen dat [betrokkene 10] zou verliezen. [Slachtoffer] heeft die dag dan ook niets te eten of te drinken gekregen. Om 13.25 uur belde [medeverdachte 5] voor het eerst die middag naar de woning aan de [a-straat]. [Betrokkene 10] heeft op dat moment net zijn eerste schaakronde gehad en heeft deze verloren. De ronde begon (iets te laat) om 12.55 uur en zal rond 13.20/13.25 uur zijn afgelopen. De andere rondes zijn wel op tijd begonnen, omdat de pauzes iets korter waren. [Verdachte] neemt de eerste keer de huistelefoon op (of [medeverdachte 4], die hem daarna aan [verdachte] gaf) en [medeverdachte 5] geeft haar de opdracht tegen [medeverdachte 3] te zeggen dat [slachtoffer] moet worden vastgebonden en klappen moet krijgen. Als reden hiervoor gaf zij dat [betrokkene 10] op het schaaktoernooi aan het verliezen was en dat de reden daarvan [slachtoffer] was, want in [slachtoffer] zat een geest. [Verdachte] geeft de opdracht van [medeverdachte 5] om [slachtoffer] te slaan door aan [medeverdachte 3]. Na het eerste telefoontje van [medeverdachte 5] is [slachtoffer] in het kinderkamertje door [medeverdachte 3] met een shawl (hof: uit het dossier blijkt dat de shawl waarmee [slachtoffer] wordt vastgebonden, door de verdachten ook wel wordt omschreven als 'tjuni', 'sluier' of 'doek') vastgebonden en wordt [slachtoffer] geslagen. Het hof gaat er vanuit dat zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] op dat moment met [slachtoffer] in het kinderkamertje waren. [Medeverdachte 3] heeft [slachtoffer], voordat zij met [slachtoffer] en [medeverdachte 4] naar buiten ging, hard op het gezicht geslagen waardoor [slachtoffer] moest huilen. [Verdachte] heeft [slachtoffer] op 28 januari 2006 tussen 13.00 uur en 14.00 uur heel erg hard horen huilen. [Slachtoffer] was toen in het kleine kamertje. [Medeverdachte 4] heeft gehoord dat [slachtoffer] van [medeverdachte 5] moest worden vastgebonden en geslagen. Om 13.54 uur wordt er voor de tweede keer door [medeverdachte 5] naar de woning gebeld. De tweede ronde van het schaaktoernooi is dan net geweest en [betrokkene 10] heeft wederom een wedstrijd verloren. Een minuut daarna belt [medeverdachte 5] voor de derde keer naar de woning, om 13.55 uur. [Medeverdachte 5] geeft op dat moment de opdracht aan [verdachte] om [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] met [slachtoffer] naar buiten te sturen, omdat er een kwade geest in het lichaam van [slachtoffer] zat en omdat ze in het huis waren, was [betrokkene 10] de schaakwedstrijden aan het verliezen. [Verdachte] geeft de boodschap van [medeverdachte 5] door dat [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [slachtoffer] naar buiten moeten gaan. [Verdachte] weet dat [slachtoffer] op dat moment al flink was mishandeld; [verdachte] heeft [medeverdachte 3] horen slaan, [slachtoffer] horen huilen en gillen en ze ziet haar liggen, ze lijkt te zweten, had rode vlekken op haar handen, bloed op haar lippen, ze bewoog maar een klein beetje en ze huilde zachtjes. [Medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [slachtoffer] zijn korte tijd buiten geweest: Omstreeks 14.00 uur zijn [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] met [slachtoffer], gewikkeld in een dekentje, naar buiten gegaan. [Medeverdachte 4] had een mobiele telefoon (nummer 06[004]) mee naar buiten genomen. Uit onder meer de telefoongegevens blijkt dat [medeverdachte 5] om 14.07 uur naar de mobiele telefoon van [medeverdachte 4] heeft gebeld. [medeverdachte 5] gaf hen de opdracht weer terug te keren naar de woning, omdat de geest in [slachtoffer] anders terug zou gaan naar [betrokkene 10]. [Medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] zijn teruggegaan en tussen 14.15 uur en 14.30 uur weer de woning binnengegaan. Na hun terugkeer van buiten zijn [medeverdachte 3] en [slachtoffer] het kinderkamertje ingegaan. [Medeverdachte 5] belde om 14.19 uur weer naar de woning en [verdachte] nam de huistelefoon op. De derde schaakronde is dan (zo goed als) voorbij en [betrokkene 10] heeft die weer verloren. [medeverdachte 5] gaf [verdachte] de opdracht [slachtoffer] weer vast te binden in het kinderkamertje. Daar is [slachtoffer] wederom vastgebonden en is zij opnieuw geslagen. [slachtoffer] wordt vastgebonden met één of meer shawls. Bij het vastbinden wordt [slachtoffer] helemaal in elkaar gevouwen, als een bolletje; haar benen worden omhoog opgevouwen en haar armen over elkaar aan de voorkant opgevouwen, en dan met de shawl vastgebonden. [Medeverdachte 3] verklaart dat [slachtoffer] op de dag van haar dood met de benen op haar borst is vastgebonden. [Verdachte] beschrijft de wijze waarop [slachtoffer] was vastgebonden voorts als met de benen omhoog gevouwen, de armen zaten ook vast. Het was op een heel strakke manier vastgebonden. [Verdachte] ziet dat [slachtoffer] er heel slecht uitziet en ziet geelkleurig spuug bij de mondhoek van [slachtoffer]. Op verzoek van [verdachte] legt [medeverdachte 4] een knoop in de shawl waarmee [slachtoffer] is vastgebonden. [Slachtoffer] is, na van buiten teruggekeerd te zijn, heel erg geslagen en [verdachte] heeft [slachtoffer] heel erg hard horen huilen. Op verzoek van [verdachte] haalt [medeverdachte 4] een stok om [slachtoffer] te slaan. [medeverdachte 4] haalt de stok van boven en geeft hem aan [verdachte]. [slachtoffer] wordt door [verdachte] geslagen, met de stok op haar lichaam. [Medeverdachte 3] slaat [slachtoffer] met een tot vuist gebalde hand op haar voorhoofd en op haar wangen. [Medeverdachte 3] slaat [slachtoffer] ook met de stok, tot er bijna geen geluid meer uit de keel van [slachtoffer] komt. In een bij [medeverdachte 3] aangetroffen handgeschreven geschrift, waarvan zij heeft verklaard dat het door haar is geschreven, schrijft [medeverdachte 3] dat zij met de stok op de borst van [slachtoffer] heeft geslagen, alsmede dat zij [slachtoffer] op haar gezicht, oren, armen en benen heeft geslagen. Ook [verdachte] zag dat [medeverdachte 3] [slachtoffer] met de stok sloeg. Ze hoorde [slachtoffer] eerst heel erg hard huilen en toen dat de stem van [slachtoffer] zwaarder werd, alsof iemand bijna doodgaat. [Slachtoffer] lag op de grond van het kleine kamertje. [Verdachte] zag dat [slachtoffer] aan het hijgen was en dat haar borst op en neer ging. [Medeverdachte 4] heeft dit ook gezien. Zowel [medeverdachte 3] als [verdachte] zijn wederom, gedurende de (gezien het letsel zoals bovenomschreven) zeer ernstige mishandelingen van [slachtoffer], in het kinderkamertje bij [slachtoffer] aanwezig. Ook [medeverdachte 4] heeft [slachtoffer] de betreffende 28ste januari geslagen. [Medeverdachte 4] heeft [slachtoffer] enkele malen met zijn hand op haar mond althans haar gezicht geslagen en hij heeft haar met de stok op haar rug geslagen. Daarna riep [verdachte] [medeverdachte 4] en zei dat hij sambal mee moest nemen. [Medeverdachte 4] voldeed hieraan en [verdachte] heeft vervolgens sambal op de lippen van [slachtoffer] gesmeerd. [Medeverdachte 4] denkt dat [slachtoffer] al werd geslagen voordat hij met haar en [medeverdachte 3] naar buiten gaat. [medeverdachte 4] wist dat op 28 januari 2006 [medeverdachte 3] en [verdachte] bij [slachtoffer] in het kamertje waren, dat [slachtoffer] was vastgebonden en dat [slachtoffer] met een stok werd geslagen, die hij op verzoek van [verdachte] had gehaald. Hij wist dat [medeverdachte 5] tegen [verdachte] had gezegd dat [slachtoffer] moest worden geslagen. [medeverdachte 4] verklaart dat hij zich kan voorstellen dat [slachtoffer] pijn heeft geleden toen ze werd geslagen. Aan het einde van de middag zag [verdachte] dat [slachtoffer] er slecht uitzag; ze lag op haar rug met haar handen naast haar, ze zag dat [slachtoffer] nog maar moeilijk kon ademen (alsof ze aan het spartelen was) en haar ogen werden doffig. Toen ze dat zag heeft [verdachte] (om 16.54 en 16.55 uur, gelet op de telefonische gegevens) naar [medeverdachte 5] gebeld (ze weet niet meer precies of ze het nummer van [medeverdachte 5] of [medeverdachte 2] heeft gebeld, maar ze heeft in ieder geval met [medeverdachte 5] gesproken) om te zeggen dat het niet goed ging met [slachtoffer]. Door [medeverdachte 5], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] is [slachtoffer] naar het Juliana Kinderziekenhuis in Den Haag gebracht.
(...)"