2.2Na afloop van de wachttijd vraagt werkneemster op 19 juli 2017 een WIA-uitkering aan. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft verweerder medisch en arbeidskundig onderzoek uitgevoerd. In het rapport van 18 september 2017 is de arbeidsdeskundige tot de conclusie gekomen dat eiseres vanaf eind mei 2017 onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Dit heeft geleid tot het primaire besluit zoals vermeld onder ‘Procesverloop’.
3. Met het bestreden besluit handhaaft verweerder de aan eiseres opgelegde loonsanctie. Volgens verweerder heeft de bedrijfsarts ten onrechte vastgesteld dat er geen benutbare mogelijkheden zijn. Hierdoor zijn re-integratiekansen gemist en daarvoor ontbreekt een deugdelijke grond. Verweerder baseert zijn oordeel op verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapporten, die onderdeel uitmaken van het bestreden besluit.
4. Nadat verweerder de loonsanctie heeft opgelegd, heeft eiseres de re-integratie van werkneemster in het tweede spoor voortgezet. Vervolgens heeft eiseres bij verweerder verzocht om bekorting van de loonsanctie. In dat kader heeft verweerder vastgesteld dat eiseres voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Aan werkneemster is vervolgens met ingang van 18 augustus 2018 alsnog een WIA-uitkering toegekend.
5. Dit beroep ziet enkel op het besluit tot oplegging van de loonsanctie.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat werkneemster ten tijde van de beoordeling van de re-integratie-inspanningen haar arbeid niet had hervat. Verweerder heeft dan ook terecht aangenomen dat in dit geval geen sprake is van een bevredigend resultaat zoals bedoeld in de Beleidsregels beoordelingskader Poortwachter (de Beleidsregels). Dit brengt mee dat verweerder kon toekomen aan de beoordeling van de re-integratie-inspanningen van eiseres. Vaststaat dat er door eiseres na 28 mei 2017 geen relevante re-integratie-inspanningen zijn verricht. De rechtbank moet in dit beroep beoordelen of verweerder terecht heeft geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht en dat zij hiervoor geen deugdelijke grond heeft.
Beoordelingskader van de rechtbank
7. Het besluit tot oplegging van de loonsanctie is een door het verweerder ambtshalve genomen besluit met een voor eiseres belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraakdient verweerder aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Verweerder dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren. Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA dient de door verweerder bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. Immers, alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen.
8. Eiseres voert aan dat de medische beoordeling van verweerder onjuist is. Eiseres heeft hierover op de zitting toegelicht dat nieuwe re-integratiepogingen bij werkneemster zouden leiden tot stress met als gevolg een toename van de haar klachten. Haar bedrijfsarts vond dan ook dat moest worden uitgegaan van de situatie van geen benutbare mogelijkheden dan wel marginale mogelijkheden. Gelet op de medische situatie van werkneemster was eiseres daarom niet gehouden om na 28 mei 2017 nog re-integratie-inspanningen te verrichten. Volgens eiseres strekt de re-integratieverplichting van de werkgever niet zo ver dat re-integratie ten koste van de gezondheid van de werknemer moet worden voortgezet.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van verweerder. Bij dit oordeel betrekt de rechtbank dat de verzekeringsartsen van verweerder in hun medische rapporten gemotiveerd hebben toegelicht dat er bij werkneemster na 28 mei 2017 mogelijkheden waren om de re-integratie voort te zetten. De primaire verzekeringsarts heeft in zijn rapport van 8 september 2017 toegelicht dat werkneemster na 28 mei 2017 niet meer voldoet aan de criteria van volledige arbeidsongeschiktheid omdat er - gelet op de informatie van de behandelend sector - geen sprake meer is van een intensieve behandeling. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is volgens zijn rapport van 9 mei 2018 eveneens van mening dat er niet gedurende de gehele verzuimperiode sprake is geweest van volledige arbeidsongeschiktheid. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft daarbij wel de kanttekening gemaakt dat het voorstelbaar is dat eiseres, vanwege de aard van haar gezondheidsklachten, moeilijk re-integreerbaar is. Gelet op de bevindingen van de behandelend sector is er geen aanleiding om de conclusie van de verzekeringsartsen van verweerder voor onjuist te houden. Eiseres heeft weliswaar gesteld dat de medische situatie van werkneemster volgens de bedrijfsarts zodanig ernstig was dat er in het geheel geen mogelijkheden waren voor re-integratie, maar de bedrijfsarts heeft deze opvatting niet inzichtelijk met medische gegevens onderbouwd. De rechtbank volgt de conclusie van de bedrijfsarts van eiseres op dit punt dan ook niet. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CrvB)volgt dat het voor rekening en risico van de werkgever dient te komen als zij zich baseert op het advies van een door haar ingeschakelde bedrijfsarts dat later onjuist blijkt. Dat betekent dat het voor rekening van eiseres is dat zij haar gedrag op de adviezen van bedrijfsarts heeft afgestemd. De beroepsgrond slaagt niet.
Arbeidskundige beoordeling
10. Eiseres voert verder aan dat verweerder ten onrechte heeft vastgesteld dat er na
28 mei 2017 voor werkneemster mogelijkheden waren om te re-integreren. Volgens eiseres volgt uit het rapport van haar bedrijfsarts van 20 november 2017 dat er na 28 mei 2017 geen mogelijkheden meer waren voor de re-integratie van werkneemster. Bovendien heeft verweerder volgens eiseres in zijn arbeidskundige beoordeling uitsluitend re-integratiemogelijkheden beschreven die in de praktijk voor werkneemster niet uitvoerbaar zijn. Verweerder gaat bijvoorbeeld uit van een volledig geïsoleerde werksetting, terwijl daarvan in de praktijk geen sprake is. Eventuele re-integratiepogingen zouden daarom niet tot een bevredigend resultaat kunnen leiden.
11. De rechtbank ziet ook geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de arbeidskundige beoordeling van verweerder. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van verweerder heeft in het rapport van 29 mei 2018 uiteengezet dat eiseres op korte termijn - nadat eind mei 2017 het medisch specialistisch onderzoek was afgerond - onderzoek naar voor werkneemster passend werk in gang had moeten zetten. Gelet op rechtsoverweging 9. beschikte werkneemster – in hoe geringe mate ook – over benutbare mogelijkheden. Om die reden hadden re-integratie-inspanningen moeten worden verricht. Dat, volgens eiseres, vooraf duidelijk was dat eventuele re-integratie-inspanningen na 28 mei 2017 niet tot een bevredigend resultaat zouden leiden, betekent niet dat eiseres niet gehouden was om zich in te spannen voor de re-integratie van werkneemster. De verplichting van een werkgever om een werknemer te re-integreren is een inspanningsverplichting en geen resultaatverplichting, omdat een positief resultaat niet op voorhand hoeft vast te staan.Eiseres heeft na 28 mei 2017 echter geen concrete re-integratie-inspanningen verricht. Terecht is eiseres dan ook het verwijt gemaakt dat zij vanaf eind mei 2017 geen nader onderzoek naar voor werkneemster passend werk – van welke aard en omvang dan ook – in gang heeft gezet. Voor zover eiseres stelt dat zij, gelet op het rapport van haar bedrijfsarts van 20 november 2017, niet gehouden was om nog re-integratie-inspanningen te verrichten overweegt de rechtbank als volgt. In het rapport van 20 november 2017 schrijft de bedrijfsarts dat het ook met de voorgeschreven hulpmiddelen niet mogelijk is voor werkneemster om werkzaamheden te verrichten. Volgens de bedrijfsarts is er daarom voor werkneemster geen mogelijkheid voor reguliere, loonvormende arbeid. Dat er geen mogelijkheid was voor reguliere, loonvormende arbeid, is echter slechts een veronderstelling van de bedrijfsarts, die niet is onderbouwd op basis van verricht arbeidskundig onderzoek naar passend arbeid. Van de juistheid van deze veronderstelling, kan daarom, zonder nadere arbeidsdeskundige onderbouwing, die ontbreekt, niet worden uitgegaan. De beroepsgrond slaagt niet.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres onvoldoende re-integratie-activiteiten heeft verricht en dat er voor de tekortkomingen in de re-integratie geen deugdelijke grond bestaat. Verweerder heeft dan ook terecht aan eiseres een loonsanctie opgelegd. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.