ECLI:NL:RBMNE:2019:3255

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
18 juli 2019
Publicatiedatum
18 juli 2019
Zaaknummer
16/257208-18 (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag door ex-partner met mes en wurging

Op 18 juli 2019 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 54-jarige man uit Hoogland, die zijn ex-vriendin op gruwelijke wijze heeft omgebracht. De man kreeg een gevangenisstraf van 11 jaar opgelegd voor doodslag, nadat hij zijn ex-vriendin op 14 december 2018 had gewurgd en met een mes in haar hals had gestoken. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor voorbedachten rade, wat de officier van justitie had betoogd. De verdachte en het slachtoffer hadden jarenlang een relatie, maar na de breuk kon de man de situatie niet verwerken. Tijdens een gesprek bij hem thuis escaleerde de situatie, wat leidde tot de fatale geweldshandeling. De rechtbank weegt zwaar dat het slachtoffer op een gruwelijke manier is omgebracht, wat een grote impact heeft gehad op de nabestaanden. De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen behandeld, waarbij schadevergoeding is toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummer: 16/257208-18 (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 18 juli 2019
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1964 te [geboorteplaats] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente Amersfoort,
thans gedetineerd in het [verblijfplaats] .

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 19 februari 2019, 11 april 2019 en 4 juli 2019. De zaak is inhoudelijk behandeld op 4 juli 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. A.M.C.V. Fellinger en van hetgeen verdachte en mr. C.W.T. van Dijk, advocaat te Utrecht, alsmede mr. C. Sent, advocaat te Amsterdam, namens de benadeelde partijen (nabestaanden van het slachtoffer) naar voren hebben gebracht. Tijdens de zitting op 4 juli hebben [A] en [B] , kinderen van het slachtoffer, en mevrouw [C] , zus van het slachtoffer, gebruik gemaakt van het spreekrecht en heeft de rechtbank kennis genomen van de schriftelijke slachtofferverklaring van mevrouw [D] , moeder van het slachtoffer.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
op 14 december 2018 te Hoogland, gemeente Amersfoort, [slachtoffer] , al dan niet met voorbedachten rade, van het leven heeft beroofd door haar hals dicht te knijpen en met een mes in de hals te steken.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen, waarbij de officier van justitie ervan uitgaat dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan, oftewel dat sprake is geweest van moord.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en subsidiair verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging door zich op het standpunt te stellen dat sprake is geweest van psychische overmacht. Meer subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte voor de duur van een jaar te laten opnemen in een psychiatrisch ziekenhuis en uiterst subsidiair heeft de raadsman verzocht verdachte (enigszins) verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren en als gevolg daarvan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van slechts enkele jaren op te leggen.
De relevante verweren van de raadsman zullen door de rechtbank in haar overwegingen worden betrokken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
Op 14 december 2018 treft de politie in de woning van verdachte [slachtoffer] levenloos, met een mes in haar hals, aan. [2]
Uit het door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) verrichte pathologisch onderzoek en het naar aanleiding daarvan opgemaakte sectierapport blijkt dat het intreden van de dood van het slachtoffer verklaard wordt door algehele weefselschade door zuurstofgebrek, opgetreden door scherprandig, snijdend geweld op de hals, samendrukkend geweld op de hals/kin/mondbodem/tong (verwurging), elk op zich of in combinatie. [3]
Verdachte heeft tegenover de politie en ter terechtzitting het volgende verklaard:
‘Ik heb haar vastgepakt bij haar keel. Toen heb ik geknepen en ik liet niet los. Ik zag daar een beetje bloed uitkomen. Bubbels. En ik liet niet los. Op een gegeven ogenblik lag ze op de grond. Ik heb haar gestoken en gesneden. Dat is het tweede moment dat ik bloed zag, dat er nog een straal uit spoot. Later heb ik haar afgedekt met een fleecedeken. Toen ik daarna nog een keer ging kijken, zag ik dat er een mes uit haar hals stak.’ [4]
Ik kan me niet herinneren hoe lang ik geknepen heb, maar op een gegeven moment dacht ik: hé, er komt bloed uit je mond. Daarna heb ik nog een gedachte: dat ik naar haar kijk en dat ik zie dat er schuim uit haar mond komt, een soort belletjes. Ik weet niet hoe lang daarna ik nog geknepen heb.’ [5] Ik heb vreselijk hard moeten drukken omdat ik de volgende dag ontzettend pijn in de muizen van mijn duim had.’ [6]
‘Ik heb een mes gepakt.’ [7]
‘Toen moet ik haar gesneden en gestoken hebben. Ik herinner mij daar nog van dat ik op een gegeven moment bot voelde en dat ik een dun straaltje bloed zag weg spuiten.’ [8]
Bewijsoverweging
Geen moord
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is komen vast te staan dat sprake is geweest van voorbedachten rade bij verdachte bij het doden van het slachtoffer [slachtoffer] .
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op grond van vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ komen vast te staan dat verdachte tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, maar dat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven
(HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342).
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval. Daarbij is van belang dat, met het oog op het strafverzwarende gevolg dat dit bestanddeel heeft, aan de vaststelling dat sprake is geweest van voorbedachte raad bepaaldelijk eisen worden gesteld en dat de rechter, met name indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering nadere aandacht dient te geven.
In dit geval kan niet worden vastgesteld dat verdachte op 14 december 2018 bij zijn woning met het slachtoffer heeft afgesproken met het doel haar om het leven te brengen. Uit het dossier blijkt dat het niet het idee van verdachte was om in zijn woning af te spreken.
De officier van justitie heeft de voorbedachten rade van verdachte afgeleid uit de omstandigheid dat volgens haar sprake is geweest van een groot aantal geweldshandelingen en dat verdachte tussen die verschillende handelingen een nieuw wilsbesluit heeft kunnen nemen en er (steeds) voor heeft gekozen door te gaan. De gehele situatie heeft dusdanig lang geduurd dat verdachte de gelegenheid heeft gehad om na te denken over de betekenis en gevolgen van zijn (voorgenomen) daad. Daarnaast heeft de officier van justitie nog genoemd dat de voorbedachte raad volgt uit de omstandigheid dat het slachtoffer omstreeks 13:45 uur bij verdachte moet zijn aangekomen en dat verdachte om 14:03 uur aan zijn zoon vraagt om nog een uur weg te blijven.
Dit laatste kan volgens de rechtbank geen aanwijzing voor voorbedachten rade van verdachte zijn, nu op basis van het dossier niet precies is vast te stellen wanneer het slachtoffer bij verdachte naar binnen is gegaan en wanneer de geweldshandelingen zijn begonnen.
Ten aanzien van de andere aanwijzingen die door de officier van justitie zijn genoemd, overweegt de rechtbank het volgende. Uit het dossier volgt dat het hele incident zich heeft afgespeeld in een tijdsbestek van een half uur tot maximaal drie kwartier. Wat zich in die tijd heeft voorgedaan is niet exact te reconstrueren. De rechtbank kan niet vaststellen dat er sprake is geweest van drie aparte momenten waarop verdachte gewelddadig heeft gehandeld. Hoeveel tijd er tussen de verschillende geweldshandelingen, met name het wurgen en het steken met een mes, heeft gezeten, is niet vast te stellen. Zodoende kan ook niet worden vastgesteld dat verdachte zich in die tussentijd had kunnen beraden op zijn handelen. De rechtbank ziet in de handelwijze van verdachte eerder een aanwijzing dat sprake is geweest van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling van razernij waarbij geen plaats was voor een moment van (her)bezinning.
Naar het oordeel van de rechtbank zitten er in het dossier dus geen aanknopingspunten dat verdachte van tevoren of tijdens het bezoek van [slachtoffer] aan zijn woning het plan heeft opgevat om [slachtoffer] om het leven te brengen. Daar staat tegenover dat de rechtbank in het handelen van verdachte wel een indicatie ziet dat hiervan geen sprake is geweest.
Onder deze omstandigheden acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan moord. De rechtbank zal verdachte daarom van het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ vrijspreken.
Doodslag
De rechtbank stelt op grond van de hiervoor gegeven bewijsmiddelen vast dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan doodslag.
Ter terechtzitting heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte geen opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer, oftewel dat hij met zijn handelen niet heeft bedoeld het slachtoffer te doden.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Gelet op de handelingen die verdachte heeft uitgevoerd: het met enorme kracht dichtknijpen van de keel en het snijden en steken met een mes in de hals, waarbij de hals op een aantal plaatsen zeer diep, zelfs tot op het bot, is ingesneden, kan het niet anders dan dat verdachte de bedoeling had om het slachtoffer te doden en dus dat hij het (volle) opzet heeft gehad om het slachtoffer van het leven te beroven.
Nu de rechtbank opzet bewezen acht, komt de rechtbank niet toe aan het toetsen van de vraag of sprake is (geweest) van voorwaardelijk opzet. De omstandigheid dat verdachte zich (achteraf) niet meer precies kan herinneren hoe hij heeft gehandeld, maakt niet dat verdachte geen opzet op de dood van [slachtoffer] heeft gehad.
Conclusie
Uit het voorgaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat de rechtbank het bestanddeel ‘met voorbedachten rade’ niet bewezen acht.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 14 december 2018 te Hoogland, gemeente Amersfoort, opzettelijk [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, door die [slachtoffer] met zijn, verdachtes, handen bij de keel en/of hals vast te pakken en vervolgens met kracht de keel en/of hals van die [slachtoffer] dicht te knijpen en meermalen met kracht met een mes in de keel en/of hals van voornoemde [slachtoffer] te steken/snijden, ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN HET FEIT

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet het volgende strafbare feit op:
doodslag

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Door de verdediging is (subsidiair, voor het geval de rechtbank niet tot een vrijspraak komt) een beroep gedaan op psychische overmacht bij verdachte. Verdachte zou om die reden moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte het slachtoffer heeft gedood als uiterste wanhoopsdaad. Door verbreking van de relatie met het slachtoffer, in combinatie met zijn eigen psychische problematiek is verdachte in een zodanige toestand van (een van buiten komende) psychische drang komen te verkeren dat hij de drang om het slachtoffer te doden redelijkerwijs niet kon en ook niet behoefde te weerstaan.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt.
De psychische (of soms fysieke) overmacht ziet op de gevallen waarvan kan worden gezegd dat de dader heeft gehandeld onder een wezenlijke en buitennormale — met name psychische — druk, waardoor onvoldoende sprake is van een voor strafbaarheid vereiste aanwezigheid van een 'daadwerkelijke' wilsvrijheid ten tijde van de gedraging.
Uit de Pro Justitia rapportages (waarover hieronder meer) van 14 maart 2019, opgemaakt door T. den Boer, psychiater, en 22 maart 2019, opgemaakt door T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog, volgt dat verdachte als volledig toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. Er zijn geen aanknopingspunten gevonden voor een persoonlijkheidsstoornis of een psychiatrische stoornis.
Uit het dossier is verder op te maken dat de relatie tussen verdachte en het slachtoffer de maanden voor 14 december 2018 moeizaam verliep en dat deze relatie tegen een einde liep. Ook volgt uit het dossier dat verdachte in een lastige situatie zat vanwege een conflict op zijn werk. De deskundige ’t Hoen benoemt dat deze problemen weliswaar tot een toegenomen lijdensdruk hebben geleid, waardoor bepaalde trekken in zijn persoonlijkheid meer werden getriggerd, maar dat deze trekken zijn leven niet dusdanig beheersten dat er een reden is om te spreken van een verminderde mate van toerekenen. Deze trekken waren immers altijd aanwezig bij verdachte en hebben nooit eerder geleid tot agressief gedrag, laat staan tot een vergelijkbaar excessief gewelddadige uitbarsting. Kennelijk was er ten tijde van het feit sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling die niet vanuit de psychopathologie kan worden verklaard. Om die reden hebben de deskundigen geconstateerd dat er geen aanleiding bestaat om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen. De rechtbank acht het dan ook niet aannemelijk geworden dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde plotseling sprake was van een zodanige van buiten komende drang dat redelijkerwijs niet van hem gevergd kon worden dat hij daaraan weerstand zou bieden.
Verdachte heeft gesteld dat sprake is geweest van een ‘waas’. Dit kan erop duiden, zoals de deskundige Den Boer ter terechtzitting heeft uiteengezet, dat de herinnering zo schokkend is dat zijn psyche er niet bij kan, dat hij om die reden op dit moment niet bij machte is om zich de emoties en handelingen te herinneren. Dit maakt naar het oordeel van de rechtbank echter niet dat verdachte om die reden minder toerekeningsvatbaar moet worden geacht.
Meer subsidiair is door de verdediging aangevoerd dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, omdat bij verdachte wel sprake is van enige psychische problematiek. De rechtbank volgt deze stelling niet. Door de deskundigen is duidelijk uiteengezet dat ondanks de persoonlijkheidskenmerken van verdachte en de situatie waarin hij zich bevond, geen grond aanwezig is om het ten laste gelegde aan verdachte verminderd toe te rekenen, welk advies door de rechtbank is overgenomen.
Ook overigens is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF

8.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake van het door haar bewezen geachte te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van het voorarrest.
8.2
Het standpunt van de verdediging
In het kader van de strafmaat heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte in die zin dat deze omstandigheden straf matigend zouden moeten werken. De raadsman heeft als omstandigheden onder meer genoemd dat verdachte een ‘first offender’ is, dat hij zich nooit eerder gewelddadig naar het slachtoffer toe heeft gedragen, dat verdachte zijn volledige medewerking aan het onderzoek heeft verleend en een bekentenis heeft afgelegd, dat verdachte zich bewust is van de ernstige gevolgen en zelfinzicht en spijt toont, dat verdachte zelf getraumatiseerd is door hetgeen hem is overkomen en dat hij de zorg heeft voor zijn zoon.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het doden van zijn (ex-)vriendin [slachtoffer] . Dit heeft hij op brute en heftige wijze gedaan. Terwijl zij nietsvermoedend op bezoek kwam om te praten, heeft hij haar in een opwelling gewurgd en vervolgens, door met een mes te steken en snijden in haar hals, gedood. Hiermee heeft hij aan het slachtoffer het kostbaarste bezit, het leven dat nog voor haar lag, ontnomen.
Verdachte heeft met zijn handelen een onomkeerbaar verlies teweeggebracht en groot leed toegebracht aan de nabestaanden (haar kinderen, zus, broer en moeder), overige familie, vrienden, collega’s en kennissen van het slachtoffer, die zich geconfronteerd zagen met de gewelddadige dood van een dierbare. Zij zijn daarbij niet alleen een dierbare kwijt, maar ook is het vertrouwen in een naaste medemens ernstig geschonden. Dat deze gebeurtenis een diepe en blijvende impact op het leven van de nabestaanden heeft en zal hebben, blijkt ook uit de slachtofferverklaringen zoals voorgelezen ter terechtzitting. Bijvoorbeeld [A] beschrijft daarin dat zij afscheid heeft moeten nemen van haar moeder met een paars gezicht, een keel vol hechtingen, een dicht geslagen oog, blauwe plekken en wondjes. Een beeld dat bij haar blijft. Zij heeft haar moeder verzorgd, aangekleed en in de kist gelegd, iets dat je niet hoort te doen als je pas 15 jaar bent.
Doodslag is één van de ernstigste misdrijven die het Wetboek van Strafrecht kent. Door een dergelijk delict wordt de rechtsorde zeer ernstig geschokt. Feiten als de onderhavige brengen ook in het algemeen gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving met zich mee.
De persoon van verdachte
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op een verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 4 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van een strafbaar feit.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de hierboven reeds aangehaalde Pro Justitia rapportages van 14 maart 2019, opgemaakt door T. den Boer, psychiater en van 22 maart 2019, opgemaakt door drs. T. ’t Hoen, gezondheidszorgpsycholoog. Uit deze rapportages volgt dat bij verdachte geen sprake is van een psychiatrische stoornis of een persoonlijkheidsstoornis. Wel is sprake van narcistische en vermijdende trekken in de persoonlijkheid en kenmerkt de persoonlijkheid van verdachte zich door enkele kwetsbaarheden, met name zijn beperkte zelfgevoel, dat afhankelijk is van de voor hem betekenisvolle ander. Vanuit forensisch oogpunt achten de deskundigen behandeling vanuit een juridisch kader niet aangewezen vanwege het lage recidiverisico. De rechtbank neemt het advies van de deskundigen dat er geen grond is om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te verklaren, over.
De straf
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat gelet op straffen die in vergelijkbare zaken zijn opgelegd. In het algemeen geldt op grond van (recente) jurisprudentie als uitgangspunt voor een doodslag een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 tot 12 jaar. Meer in het bijzonder heeft de rechtbank gelet op zaken waarbij eveneens sprake was van (ex-)partnerdoding en waarbij geen sprake was van een stoornis van verdachte. In deze zaken wordt gestraft tegen de bovengrens van genoemd uitgangspunt, zo blijkt bijvoorbeeld uit arresten van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 12 december 2017 (ECLI:NL:GHSHE:2017:5465) en 25 april 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:1595) en Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 26 februari 2015 (ECLI:NL:GHARL:2015:1384). De rechtbank heeft dan, in het licht van deze en andere vergelijkbare zaken, gekeken naar onderhavige zaak. Er is geen sprake van recidive en de kans op herhaling wordt door deskundigen en door de rechtbank als laag ingeschat. Om die reden zal de rechtbank geen straf opleggen conform de bovengrens van het voornoemde uitgangspunt. Dit doet er naar het oordeel van de rechtbank echter niet aan af dat de agressieve en gruwelijke wijze waarop verdachte tekeer is gegaan, waarbij hij het slachtoffer heeft gewurgd en meermalen heeft gesneden en gestoken, zodanig dat zeer diepe snijverwondingen tot op het bot in de nek optraden, de rechtbank aanleiding geven om een gevangenisstraf op te leggen die ligt tegen de bovengrens van het genoemde uitgangspunt van 8-12 jaar. [slachtoffer] heeft door dit handelen van verdachte, dat evident op de dood was gericht, zeer heftig en bloederig was, geen enkele kans gehad om te overleven. De rechtbank is – alles overwegende – van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar een passende en geboden reactie vormt.

9.BESLAG

9.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen als volgt gevorderd:
- de messen: onttrekken aan het verkeer;
- de meubels: verbeurd verklaren;
- een mobiele telefoon merk Samsung, een fotocamera merk Pentax, een Ipad merk Apple, diverse kleding en serviesgoed: teruggave aan verdachte.
9.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het beslag.
9.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank beslist als volgt:
Onttrekking aan het verkeer
De rechtbank zal de in beslag genomen voorwerpen, te weten de messen, onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang en met behulp van deze voorwerpen is het bewezen verklaarde feit begaan.
Verbeurdverklaring
De rechtbank zal verbeurd verklaren de in beslag genomen voorwerpen conform de vordering tot verbeurdverklaring van de officier van justitie. Op en bij deze meubelen is het bewezen verklaarde feit begaan. Hierdoor zijn deze goederen ook onbruikbaar geworden.
Teruggave aan verdachte
De rechtbank zal teruggave gelasten aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen conform de vordering van de officier van justitie, te weten:
- een mobiele telefoon merk Samsung, een fotocamera merk Pentax, een Ipad merk Apple, diverse kleding en serviesgoed.

10.BENADEELDE PARTIJEN

[E] , [B] , [A] (de kinderen van [slachtoffer] ), [C] (de zus van [slachtoffer] ), [D] (de broer van [slachtoffer] ) en [F] (de moeder van [slachtoffer] ) hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en een bedrag gevorderd ten gevolge van het aan verdachte ten laste gelegde feit.
[E]
vordert een bedrag van € 46.653,-. Dit bedrag bestaat uit € 21.653,- aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade, te weten shockschade.
[B]
vordert een bedrag van € 42.464,85. Dit bedrag bestaat uit € 34.964,85 aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, te weten shockschade.
[A]
vordert een bedrag van € 37.934,04. Dit bedrag bestaat uit € 12.934,04 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade, te weten shockschade.
[C]
vordert een bedrag van € 35.264,14. Dit bedrag bestaat uit € 10.264,14 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade, te weten shockschade.
[D]
vordert een bedrag van € 7.539,96. Dit bedrag bestaat uit € 2.539,96 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te weten shockschade.
[F]
vordert een bedrag van € 5.470,59. Dit bedrag bestaat uit € 470,59 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade, te weten shockschade.
10.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd alle vorderingen van alle benadeelde partijen geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
10.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld, vanwege de bepleite vrijspraak dan wel het subsidiaire verzoek om ontslag van alle rechtsvervolging, dat de vordering niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Subsidiair heeft de verdediging verweer gevoerd op een aantal onderdelen van de vorderingen. Ten aanzien van de materiele schade heeft de verdediging bezwaar gemaakt tegen:
[E]:
- het bedrag van € 5.343,- (te weten: voor zover het gevorderde bedrag (€ 21.071,- het bedrag van 15.728,- te boven gaat);
[B]:
- het bedrag van € 13.600,- betreffende studievertraging en
- het bedrag van € 10.832,- ter zake van gederfd levensonderhoud;
[C]:
- het bedrag van € 4.177,50 ter zake van de verkoop van de woning van [slachtoffer] ;
[D]:
- het bedrag van € 214,- betreffende kleding begrafenis en
- het bedrag van € 2.145,- ter zake van gederfd levensonderhoud.
Voor wat betreft de overige materiele schade heeft verdachte zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade (shockschade) heeft de verdediging bezwaar gemaakt tegen:
[E]:
- het bedrag van € 17.500,- (te weten voor zover het gevorderde bedrag (€ 25.000,-) het bedrag van € 7.500,- te boven gaat);
[A]:
- het bedrag van € 17.500,- (te weten voor zover het gevorderde bedrag (€ 25.000,-) het bedrag van € 7.500,- te boven gaat);
[C]:
- het bedrag van € 17.500,- (te weten voor zover het gevorderde bedrag (€ 25.000,-) het bedrag van € 7.500,- te boven gaat);
[D] :
- het bedrag van € 5.000,-;
[F]:
- het bedrag van € 5.000,-.
10.3
Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van de materiële schade
Toewijzen
Vaststaat dat de benadeelde partijen als gevolg van het bewezen verklaarde feit rechtstreeks schade hebben geleden.
De rechtbank zal de materiële schade zoals die is gevorderd door de benadeelde partijen en niet door de verdediging is betwist, toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de betwiste vorderingen materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Gederfd levensonderhoud
De rechtbank constateert dat de door de benadeelde partijen ingebrachte rekenkundige rapportages eenzijdig, namelijk door of namens hen, zijn vastgesteld. Normaliter, indien een civiele procedure zou zijn gevoerd, zouden partijen in onderling overleg overeenstemming proberen te bereiken, dan wel zou door de civiele rechter een beslissing worden gegeven na een partijdebat. Gelet hierop en de omstandigheid dat het omvangrijke schadeposten betreft, is de rechtbank enerzijds van oordeel, in het licht van artikel 6, eerste lid, van het EVRM, dat het niet anders kan dan de benadeelde partijen in dit deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk te verklaren. Anderzijds is de rechtbank van oordeel dat op zichzelf voldoende aannemelijk is dat bij de desbetreffende benadeelde partijen in ieder geval in enige mate sprake is van gederfd levensonderhoud. Op grond van het voorstaande zal de rechtbank met gebruikmaking van de haar toekomende schattingsbevoegdheid uit artikel 97 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek per benadeelde partij vaststellen voor welk bedrag deze in elk geval schade heeft geleden wegens gederfd levensonderhoud en de benadeelde partijen in de desbetreffende vorderingen voor het overige niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal bepalen dat de benadeelde partijen dat deel van de vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Dit brengt mee dat de rechtbank de vordering van [E] voor een bedrag van € 15.728,- (te weten tot het bedrag waartegen door de verdediging geen bezwaar is gemaakt) zal toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling, en voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren.
Ten aanzien van [B] zal de rechtbank de vordering ter zake van levensonderhoud en studievertraging toewijzen tot een bedrag van (afgerond) € 10.000,- in totaal, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Voor het overige zal de rechtbank de vordering niet-ontvankelijk verklaren.
Kosten verkoop woning
[C] heeft aan materiele schade een bedrag van € 10.264,14 gevorderd. Van dit bedrag ziet € 4.177,50 op kosten ter zake van de verkoop van de woning. De rechtbank is van oordeel dat deze kosten te ver verwijderd staan van hetgeen verdachte het slachtoffer heeft aangedaan. Deze kosten vallen niet als rechtstreekse schade van het bewezen verklaarde feit aan te merken. Om die reden zal de rechtbank [C] voor dat bedrag, € 4.177,50, niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Het overige bedrag, € 6.086,64 (10.264,14 – 4.177,50) zal de rechtbank toewijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van [D] zal de rechtbank de gevorderde materiële schade (kleding begrafenis en gederfde inkomsten), mede gezien hetgeen hiervoor is overwogen, in totaal schatten op een bedrag van € 500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling.
Ten aanzien van de betwiste vorderingen immateriële schade overweegt de rechtbank als volgt.
Shockschade
Op grond van jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356) kan vergoeding van immateriële schade plaatsvinden als door het waarnemen van het ten laste gelegde of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij wordt teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond. Voor vergoeding van shockschade is wel vereist dat er bij degene die de schade claimt sprake is van een psychiatrisch erkend ziektebeeld.
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van [A] , [E] en [C] voldaan is aan deze criteria. Uit de door de raadsvrouw van de benadeelde partijen overgelegde stukken blijkt onder meer dat zij PTSS hebben opgelopen door de confrontatie met hun dode en zeer gehavende moeder, respectievelijk zus. De verdediging heeft dit ook niet betwist, maar maakt bezwaar tegen de hoogte van de vordering. Voor de vaststelling van de hoogte van de schadevergoeding is naar het oordeel van de rechtbank enerzijds de aard van de confrontatie van belang en anderzijds de ernst en de langdurigheid van de klachten die deze confrontatie heeft voortgebracht. De rechtbank heeft daarbij aansluiting gevonden bij een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2017 (ECLI:NL:GHARL:2017:10871) en neemt daarbij nog in overweging dat het hier om zeer naaste familieleden ging. De rechtbank acht om die reden toekenning van een bedrag van
€ 10.000,- per persoon aan immateriële schade wegens shockschade billijk. Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partijen zullen voor dat deel van hun vorderingen niet-ontvankelijk worden verklaard en verwezen worden naar de burgerlijke rechter.
De rechtbank is van oordeel dat in het geval van [B] , [D] en [F] niet is voldaan aan bovengenoemde criteria. Uit het dossier en de overgelegde stukken volgt zonder nadere onderbouwing, die ontbreekt, niet dat zij rechtstreeks zijn geconfronteerd met het slachtoffer na de doodslag. Voor verder onderzoek is in dit strafgeding geen plaats, zodat de vorderingen van deze benadeelde partijen op dit punt niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van de benadeelde partijen aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van voormelde bedragen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met het wettelijke maximum van in totaal 360 dagen hechtenis, waarbij toepassing van de hechtenis de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partijen in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partijen.
Proceskosten
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Niet-ontvankelijk
Voor het overige zal de rechtbank, zoals hiervoor reeds overwogen, de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaren. De benadeelde partijen kunnen hun vordering voor dat deel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

11.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36c, 36d, 36f, 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

12.BESLISSING

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
- verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
- verklaart verdachte strafbaar;
Oplegging straf
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 11 jaren;
- bepaalt dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Beslag
- verklaart de volgende voorwerpen verbeurd:
 de meubels;
- verklaart de volgende voorwerpen onttrokken aan het verkeer:
 de messen;
- gelast de teruggave aan verdachte van de volgende voorwerpen:
  • een mobiele telefoon merk Samsung;
  • een fotocamera merk Pentax;
  • een Ipad merk Apple;
  • diverse kleding en
  • divers serviesgoed;
Benadeelde partijen
[E]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [E] van het toegewezen bedrag
van € 26.310,- (€ 15.728,- + € 582,- + € 10.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [E] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [E] aan de Staat € 26.310,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 121 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[B]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [B] van het toegewezen bedrag van
€ 10.817,85 (€ 10.000,- + € 817,85), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [B] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [B] aan de Staat € 10.817,85 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 51 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[A]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [A] van het toegewezen bedrag
van € 22.934,04 (€ 11.781,- + € 1.153,04,- + € 10.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [A] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [A] aan de Staat € 22.934,04 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 107 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[C]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [C] van het toegewezen bedrag
van € 16.086,64 (€ 6.086,64,- + € 10.000,-), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [C] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [C] aan de Staat € 16.086,64,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 75 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[D]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [D] van het toegewezen bedrag
€ 500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [D] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [D] aan de Staat € 500,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen hechtenis;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
[F]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan [F] van het toegewezen bedrag
€ 470,59, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [F] voor wat betreft het meer gevorderde niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering voor dat deel kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [F] aan de Staat
€ 470,59 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2018 tot de dag van volledige betaling, bij niet betaling aan te vullen met 3 dagen hechtenis;
- bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.G. van Ommeren, voorzitter,
mrs. E.W.A. Vonk en S.B. Smit-Colenbrander, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.S. Wijkstra, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 18 juli 2019.
mr. E.W.A. Vonk is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 december 2018 te Hoogland, gemeente
Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland,
opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer] van het
leven heeft beroofd, door die [slachtoffer]
met zijn, verdachtes, hand(en) bij de nek en/of keel en/of hals vast te
pakken en/of (vervolgens) (met kracht) de nek en/of keel en/of hals van
die [slachtoffer] dicht te knijpen en/of
meermalen, althans eenmaal, (met kracht) met een mes, althans een
scherp en/of puntig en/of snijdend voorwerp, in de nek en/of keel en/of
hals, althans het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te steken/snijden,
althans met zeer veel kracht geweld op/tegen het lichaam van die [slachtoffer]
uit te oefenen, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is
overleden;
art. 289 Wetboek van Strafrecht

Voetnoten

1.Wanneer hierna (en hiervoor) wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Tenzij anders vermeld zijn deze processen-verbaal als bijlagen opgenomen bij het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2018358678 (onderzoek [.] ), opgemaakt door de politie Midden-Nederland, doorgenummerd 1 tot en met 447. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar mogelijk wordt volstaan met een verkorte en zakelijke weergave.
2.Een proces-verbaal van bevindingen van 14 december 2018, p. 31 (p. 31-32).
3.Een geschrift, te weten een (voorlopig) sectierapport van het NFI van 17 december 2018, opgemaakt door dr. [G] , arts en forensisch patholoog, p. 195 (p. 191-197) in samenhang met een geschrift, te weten een NFI-rapport ‘Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood’ van 2 januari 2019, opgemaakt door dr. [G] , arts en forensisch patholoog, Forensisch Dossier p. 250 (p. 243-259).
4.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 14 december 2018, p. 24 (p. 22-28).
5.Een proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 december 2018, p. 164 (p. 129-181).
6.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 december 2018, p. 165.
7.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 december 2018, p. 166.
8.Proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 december 2018, p. 167.