I. Feiten en omstandigheden van de zaak
Uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting leidt het hof de navolgende feiten en omstandigheden af.
I-a.
De verdachte heeft vanaf november 2012 een relatie gehad met het (latere) slachtoffer [voorletters 3] [voornaam/roepnaam] ) [slachtoffer] . Vanaf december 2012 is de verdachte met [slachtoffer] gaan samenwonen in de flatwoning van de verdachte aan de [adres] te Geertruidenberg.
Getuigen omschrijven de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] als een ‘knipperlichtrelatie’, waarin laatstgenoemde meerdere keren de woning tijdelijk heeft verlaten. Bovendien heeft de verdachte gedurende de relatie [slachtoffer] volgens door haar gedane meldingen bij de politie of getuigen meerdere keren gewelddadig bejegend, als gevolg waarvan zij lichamelijk letsel, bestaande uit blauwe plekken op verschillende plaatsen van haar lichaam, heeft opgelopen.
In de relatie tussen de verdachte en [slachtoffer] zijn ook kort voorafgaand aan de dood van het slachtoffer problemen ontstaan. [slachtoffer] heeft op 2 januari 2014, na een hevige ruzie tussen de verdachte en haarzelf, waarbij de politie bij de woning van de verdachte is verschenen, de woning van de verdachte verlaten en is toen door de politie naar een vriendin in Breda gebracht. De verdachte heeft daarbij tegen de politie gezegd dat hij van de flat af wilde springen, omdat hij het niet meer zag zitten. De verdachte heeft daarbij de sleutels en de telefoon van [slachtoffer] ingenomen.
I-b.
Het slachtoffer [slachtoffer] is op dinsdag 21 januari 2014 omstreeks 14.30 uur dood aangetroffen in de woning van de verdachte op het adres [adres] in Geertruidenberg. Het slachtoffer bevond zich in de studeerkamer c.q. het kantoor van de woning, zittend in een bureaustoel, naast een bureau waarop een ingeschakelde computer stond die zich in de slaapstand bevond, met de rugzijde naar de toegangsdeur en haar gezicht in de richting van het raam. De computer was op vrijdag 17 januari 2014 om 13.13 uur in de slaapstand gegaan. Het slachtoffer was afgedekt met een laken, dat door de verdachte is herkend als een laken (tafelkleed) afkomstig uit een kast in de betreffende kamer. Eén van de wieltjes van de bureaustoel stond op een hoek van het laken.
Nadat het slachtoffer door de politie uit de bureaustoel was genomen, werden op de zitting van de stoel, bij de aansluiting van de zitting met de rugleuning, twee slotjes van oorknopjes aangetroffen. In de rechter oorlel van het slachtoffer bevond zich een zilverkleurig oorknopje met twee transparante steentjes. Het slotje van dit oorknopje ontbrak. Tijdens het ontkleden van het slachtoffer door de politie viel uit de gehaakte trui een tweede zilverkleurig oorknopje met twee transparante steentjes. Het slotje van dit oorknopje ontbrak. Dit oorknopje was identiek aan het oorknopje aangetroffen in de rechter oorlel. Tevens werd geklemd onder de kleding van het slachtoffer een zilverkleurige halsketting aangetroffen. Deze halsketting was bij de aansluiting van het slotje gebroken.
I-c.
Het slachtoffer vertoonde ernstige bloeduitstortingen aan de hals en nek. Bij de sectie is geconstateerd dat in de hals en de nek van het slachtoffer zich een vrijwel circulair verlopend bandvormig gebied met wisselende breedte bevond, bestaande deels uit huidbeschadigingen en onderhuidse bloeduitstortingen van allerlei aard. Verder zijn daarbij geconstateerd uitgebreide bloeduitstortingen in de mondbodem en de tong, bloeduitstortingen rond het strottenhoofd en het tongbeen en een breuk aan het strottenhoofd. Het overlijden van het slachtoffer kan zonder meer worden verklaard door verstikking ten gevolge van samendrukkend geweld op de hals (strangulatie).
Het rapport van de forensisch arts dr. [deskundige 2] van 8 januari 2015, houdt
-zakelijk weergegeven- met betrekking tot het tijdstip van overlijden in dat:
- het waarschijnlijker is dat het overlijden van [slachtoffer] op vrijdag 17 januari 2014 heeft plaatsgevonden dan dat het overlijden op maandag 20 januari 2014 heeft plaatsgevonden;
- het waarschijnlijker is dat het overlijden van [slachtoffer] op vrijdag 17 januari 2014 heeft plaatsgevonden dan dat het overlijden op zondag 19 januari 2014 heeft plaatsgevonden;
- de hypothese dat het slachtoffer is overleden op vrijdag 17 januari 2014 (ongeveer) even waarschijnlijk is als de hypothese dat zij op zaterdag 18 januari 2014 is overleden.
I-d.
Zes bemonsteringen van de hals en mond van het slachtoffer werden onderzocht op DNA-sporen. Geconcludeerd werd dat alle bemonsteringen DNA-mengprofielen bevatten. Bij de sporen aan de hals AAFW1808NL, AAFW1809NL en AAFW1811NL werd een DNA-mengprofiel aangetroffen, afkomstig van minimaal twee donoren. Bij spoor AAFW1808NL kon het slachtoffer niet uitgesloten worden als donor. Bij de aanname dat het slachtoffer donor van celmateriaal in de bemonstering is geweest, resteerden er nog een gering aantal DNA-kenmerken, welke overeen kwamen met het DNA-profiel van verdachte. Ten aanzien van spoor AAFW1809NL matcht het DNA-hoofdprofiel met het DNA-profiel van het slachtoffer. Het DNA-nevenprofiel matcht met het DNA-profiel van verdachte. De frequentie van het DNA-nevenprofiel is kleiner dan één op één miljoen. Ten aanzien van de sporen AAFW1810NL (hals) en AAFW1832NL (mond) werd er een mengprofiel aangetroffen, afkomstig van minimaal drie donoren. Het DNA-hoofdprofiel van deze sporen matcht met het DNA-profiel van het slachtoffer. Verdachte kan niet worden uitgesloten als donor van celmateriaal in de bemonstering.
Forensisch DNA-deskundige dr. [deskundige 1] heeft de bemonsteringen van het laken dat over
het slachtoffer heen hing, onderzocht. De opgestelde DNA-profielen van bemonsteringen van het laken zijn vergeleken met de DNA-profielen van het slachtoffer en verdachte. Bij twee bemonsteringen kon verdachte niet worden uitgesloten als donor en twee bemonste-ringen matchen met het DNA-profiel van verdachte.
De bemonsteringen van de trui, de spijkerbroek en de riem van het slachtoffer zijn eveneens door forensisch DNA-deskundige dr. [deskundige 1] onderzocht. Ten aanzien van de bemonsteringen aan de trui betreffen het in alle gevallen mengprofielen van minimaal twee, drie of vier donoren. Verdachte is bij geen enkele bemonstering uit te sluiten als donor. In de bemonsteringen AAFW1815NL#03, #04 en #06 van de trui zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van verdachte aangetoond in het DNA.
Ten aanzien van de veertien bemonsteringen aan de spijkerbroek en de riem betreffen het in alle gevallen mengprofielen van minimaal drie donoren. Bij elf sporen is verdachte niet uitgesloten als donor. In de bemonsteringen AAFW1821NL#01, #05 en #11 zijn alle DNA-kenmerken van het DNA-profiel van verdachte aangetoond in het DNA-mengprofiel.
I-e.
In de woning van de verdachte zijn negen schoensporen veiliggesteld, die na onderzoek allemaal overeen bleken te komen met het profiel van de zolen van de schoenen van de verdachte of van betrokken politieambtenaren.
I-f.
Er bestaan in totaal vier sleutels waarmee via de voordeur toegang kan worden verkregen tot de woning van verdachte. Bij zijn aanhouding op 21 januari 2014 had de verdachte één van die sleutels in zijn bezit, twee van deze sleutels zijn door de politie aangetroffen in de woning van verdachte en de vierde sleutel was in bezit van [getuige 1] , de broer van verdachte, die deze sleutel heeft gebruikt bij het openen van de voordeur op dinsdagmiddag 21 januari 2014. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij de sleutel toen drie keer moest omdraaien om de deur te openen omdat de voordeur op slot was gedraaid. Ten aanzien van één van de twee huissleutels die in de woning zijn aangetroffen heeft de verdachte verklaard dat die van het slachtoffer was.
I-g.
Bij het opsporingsonderzoek is niet gebleken van enige braakschade aan de woning van de verdachte.
I-h.
Volgens de verklaring van de verdachte is [slachtoffer] is op vrijdag 17 januari 2014, omstreeks 13.30/14.00 uur, in de woning van de verdachte aangekomen. Zij had met de verdachte de afspraak dat zij later op de dag gezamenlijk naar de woning van haar zoon [getuige 2] in België zouden gaan om de huur van diens appartement te gaan betalen. Uit e-mailcontact van eerder op de dag blijkt dat de verdachte tegen [slachtoffer] had gezegd dat hij geld in huis had gehaald. Met [getuige 3] , de verhuurder van het appartement van [getuige 2] , had de verdachte afgesproken om diezelfde avond om 18.00 uur, dan wel 19.30 uur, het geld te zullen brengen. Verdachte en het slachtoffer zijn niet op deze afspraak verschenen.
Volgens de verklaring van de verdachte heeft hij samen met het slachtoffer op die vrijdagmiddag in zijn woning, zittend aan de eettafel in de woonkamer, gekaart, waarbij zowel hijzelf als het slachtoffer meerdere glazen alcoholhoudende drank hebben gedronken. Bij onderzoek is in het bloed van het slachtoffer alcohol aangetroffen. Op de eettafel in de woonkamer is bij de schouw door de rechtbank een schaaltje walnoten met nootschilfers op het kleed waargenomen. Uit onderzoek is gebleken dat zich in de maag van het slachtoffer resten van walnoten bevonden.
De verdachte heeft naar eigen zeggen op vrijdag 17 januari 2014, omstreeks 18.00 uur, zijn woning verlaten. In ieder geval bevond hij zich tussen 18.14 en 18.17 uur bij de in de buurt van zijn woning gelegen supermarkt [merknaam 1] , waar hij een ‘sixpack’ bier en twee losse blikjes bier heeft gekocht.
De verdachte is naar eigen zeggen op vrijdag 17 januari 2014, omstreeks 20.00 uur, weer naar zijn woning teruggekeerd. Het slachtoffer was toen volgens verdachte weg.
In de daarop volgende periode heeft de verdachte op meerdere dagen vervolgens meerdere pogingen gedaan zichzelf van het leven te beroven. In zijn woning is een handgeschreven en door hem ondertekend briefje aan de uitvaartverzekeringsmaatschappij [merknaam 2] aangetroffen, met daarop aantekeningen met betrekking tot de wijze waarop zijn crematie moest worden geregeld.
Op vrijdagavond 17 januari 2014, na terugkomst in zijn woning, heeft de verdachte volgens eigen zeggen een eerste suïcidepoging gedaan door veertig pillen in te nemen en naar bed te gaan. De verdachte is vervolgens op zaterdag 18 januari 2014 toch weer wakker geworden. Rondom 10.00 uur is hij vervolgens naar Dorst gereden met het voornemen om voor een trein te springen. Vervolgens wilde hij naar Gorinchem rijden met het voornemen om daar van de brug af te springen, in de Merwede. Later op de dag heeft hij morfine-pleisters op zijn lichaam geplakt en is hij naar huis gereden waar hij omstreeks 16.00 of 17.00 uur is gearriveerd. Vervolgens heeft hij in zijn woning naar eigen zeggen nog zeker zeventig pillen ingenomen.
De verdachte is desondanks vervolgens op zondag 19 januari 2014 wakker geworden en heeft toen weer morfinepleisters opgeplakt. Hij is volgens eigen zeggen de gehele zondag thuis gebleven. Die zondag heeft verdachte tegen zijn buurvrouw [getuige 4] gezegd dat het hem niet lukte zelfmoord te plegen.
Op maandag 20 januari 2014 is de verdachte omstreeks 8.00 uur vanaf zijn woning met de auto van het slachtoffer vertrokken naar Werkendam waar hij nog drie morfinepleisters heeft opgeplakt.
De verdachte is later op de dag naar Slot Loevestein vertrokken. Daar zou hij de hele nacht van maandag op dinsdag in de auto op de parkeerplaats hebben doorgebracht.
Op dinsdag 21 januari 2014, rondom 14.00 uur, is de verdachte in verwarde toestand gesignaleerd bij Slot Loevestein.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij een toekomst voor ogen had met [slachtoffer] en in dat verband in het weekend van 11 en 12 februari 2014 samen met haar naar een woning had gekeken. Meermalen daar naar bevraagd heeft de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep geen verklaring kunnen geven waarom hij, in weerwil van de toekomstplannen die hij samen met het slachtoffer had, meerdere zelfmoordpogingen heeft ondernomen in de periode vanaf vrijdagavond 17 januari 2014 tot 21 januari 2014.
I-i.
Getuige [getuige 5] had op donderdag 16 januari 2014 een afspraak met [slachtoffer] . Zij hadden afgesproken dat [slachtoffer] haar telefoonnummer nog door zou geven. Dit heeft zij echter niet meer gedaan.
Getuige [getuige 6] had op vrijdagavond 17 januari 2014 te 20.00 uur een afspraak met [slachtoffer] voor een sollicitatiegesprek. Die avond verscheen [slachtoffer] zonder afzegging niet op het gesprek, terwijl, zoals onder meer blijkt uit de verklaring van getuige [getuige 7] , zij heel de week actief was geweest om een baan te zoeken en zelfs die middag voorafgaand aan het sollicitatiegesprek ‘alvast ging kijken voor het adres’.
[slachtoffer] heeft na vrijdag 17 januari 2014, 12.25 uur, met niemand meer contact gehad via e-mail, sms, facebook of telefoon, terwijl zij voordien juist zeer actief communiceerde via deze middelen.
I-j.
Het slachtoffer is op dinsdag 21 januari 2014 dood aangetroffen in dezelfde kleding als die zij droeg toen zij op vrijdag 17 januari 2014 in de woning van de verdachte aankwam.
I-k.
Verdachte na 17 januari 2014 te 12.25 uurop geen enkel moment
geprobeerd contact te krijgen met [slachtoffer] . Op eerdere momenten dat zij weg was, probeerde de verdachte, zoals hij zelf heeft verklaard, haar juist wel te bereiken via mail of via sms of WhatsApp, minimaal eenmaal per dag tot hij haar te pakken kreeg, en zoals ook blijkt uit het mailverkeer tussen verdachte en [slachtoffer]. Verdachte heeft verklaard dat hij geen e-mails meer heeft verzonden omdat zijn internetverbinding niet meer werkte, maar blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen heeft verdachte op vrijdag 17 januari 2014 tot 12.25 uur zijn e-mail nog meerdere keren gebruikt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is deze stelling van de verdachte niet aannemelijk geworden. Ook is niet op andere wijze door verdachte getracht contact op te nemen met [slachtoffer] , zoals hij dat normaal gesproken deed.
I-l.
Het hondje [naam] ) van [slachtoffer] is vanaf vrijdag 17 januari 2014 tot en met 21 januari 2014 in de woning van de verdachte aanwezig geweest, terwijl meerdere getuigen en ook verdachte zelf hebben verklaard dat [slachtoffer] haar hondje (vrijwel) altijd meenam als zij wegging.
I-m.
De rode jas van het slachtoffer hing aan de kapstok in de woning. Aan dezelfde kapstok hing een hondenriem. Naast deze (opvallende) rode jas hingen er geen andere jassen aan de kapstok.Bovendien bevond de blauwe sporttas van [slachtoffer] met daarin onder meer haar portemonnee, rijbewijs en ID-kaart, zich op een stoel van de eettafel waaraan zij en de verdachte op vrijdagmiddag 17 januari 2014 samen hadden zitten kaarten en drinken.
Voorts heeft verdachte verklaard, ondanks zijn aanwezigheid in de woning in die periode, niet te weten hoe het slachtoffer in zijn woning onder het laken terecht is gekomen en dat hem niet is opgevallen dat haar jas aan de kapstok hing en haar spullen in de woning waren achtergebleven.
I-n.
Verdachte maakte gebruik van de [merk personenauto 2] van het slachtoffer. In die auto zijn twee [merknaam personenauto] -sleutels aangetroffen.
I-o.
De verdachte heeft voorafgaand aan de dood van [slachtoffer] tegenover verschillende getuigen uitlatingen gedaan die erop wijzen dat hij haar mogelijk iets aan wilde doen indien zij hem zou verlaten. Zo heeft verdachte vaak tegen getuige [getuige 9] gezegd: “Als zij bij mij weggaat dan zoek ik haar en vermoord ik haar”. Hij heeft tegen getuige [getuige 11] gezegd dat hij en [slachtoffer] samen oud worden, en als hij haar niet heeft, dan niemand niet. Voorts heeft [slachtoffer] tegen haar ex-vriend [getuige 10] gezegd dat verdachte tegen haar had gezegd: “Als ik je niet kan krijgen, dan kan niemand je krijgen”.