ECLI:NL:RBMNE:2019:3125

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
4 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
19/1061
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekering voor de Wet langdurige zorg en de voorwaarden voor ingezetenschap in Nederland

In deze zaak stond de vraag centraal of eiseres verzekerd was voor de Wet langdurige zorg (Wlz) vanaf 28 mei 2018, na haar terugkeer naar Nederland. Eiseres had eerder in Suriname gewoond en was op 27 mei 2018 teruggekeerd naar Nederland, waar zij zich opnieuw inschreef in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP). De Sociale Verzekeringsbank, verweerder in deze zaak, had in een besluit van 10 augustus 2018 vastgesteld dat eiseres niet verzekerd was voor de Wlz, omdat zij volgens hen niet voldeed aan de voorwaarden voor ingezetenschap in Nederland. Eiseres ging hiertegen in beroep.

De rechtbank oordeelde dat eiseres geen sterke band met Nederland had aangetoond, wat een vereiste is voor ingezetenschap. Eiseres had weliswaar een huurwoning in Nederland, maar de rechtbank vond dit onvoldoende om te concluderen dat er sprake was van een duurzame band. Ook het feit dat eiseres verklaarde de intentie te hebben om in Nederland te blijven, was niet voldoende. De rechtbank benadrukte dat de beoordeling van ingezetenschap afhankelijk is van alle feiten en omstandigheden en dat de intentie alleen niet voldoende is om een sterke band aan te tonen.

De rechtbank concludeerde dat eiseres in de te beoordelen periode niet verzekerd was voor de Wlz en verklaarde het beroep ongegrond. Dit betekende dat eiseres geen gelijk kreeg in haar verzoek om verzekering onder de Wlz. De uitspraak werd gedaan door mr. Y. Sneevliet, in aanwezigheid van griffier mr. C.W.M. Maase-Raedts, en werd openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: UTR 19/1061
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juli 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.A.M. van der Geld),
en

de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. N. Zuidersma-Hovers).

Procesverloop

In het besluit van 10 augustus 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiseres vanaf 28 mei 2018 niet verzekerd is voor de Wet langdurige zorg (Wlz).
In het besluit van 18 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
In de beroepsprocedure heeft een zitting plaatsgevonden op 4 juli 2019. Eiseres was op de zitting aanwezig met de gemachtigde. Ook was haar echtgenoot [A] aanwezig. Namens verweerder was de gemachtigde op de zitting aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De rechtbank beslist dat het beroep ongegrond is. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.

Overwegingen

1. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft de Nederlandse nationaliteit. Tot 2011 heeft zij in Nederland gewoond. Daarna is zij naar Suriname verhuisd. Zij stond vanaf dat moment niet meer ingeschreven in de Basisregistratie Persoonsgegevens (BRP) in Nederland. Op 27 mei 2018 is eiseres terug gekomen naar Nederland. Ze heeft zich met ingang van die datum ook weer laten inschrijven in de BRP op het adres van haar broer.
3. Deze zaak gaat over de vraag of eiseres verzekerd was voor de Wlz vanaf de dag na haar inschrijving in Nederland, 28 mei 2018, tot aan de datum van het primaire besluit, 10 augustus 2018. Dit tijdvak noemt de rechtbank de te beoordelen periode. Als eiseres in de te beoordelen periode niet verzekerd was voor de Wlz, was zij ook niet verzekerd voor de Zorgverzekeringswet. Zij had dan geen recht op een Nederlandse zorgverzekering.
Het besluit van verweerder
4. Het besluit waartegen het beroep van eiseres is gericht, noemt de rechtbank het bestreden besluit. In het bestreden besluit heeft verweerder uitgelegd dat iemand alleen verzekerd is voor de Wlz, als die persoon ingezetene van Nederland is. Dat staat in artikel 2.1.1, eerste lid, van de Wlz. In uitspraken van de hoogste rechter in dit soort zaken (de Hoge Raad) staat aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om te kunnen bepalen dat iemand ingezetene van Nederland is. Volgens verweerder is in het geval van eiseres niet aan die voorwaarden voldaan.
Wat vindt eiseres van dit besluit?
5. Eiseres vindt dat het standpunt van verweerder dat zij in de te beoordelen periode niet voldeed aan de voorwaarden voor een ingezetene van Nederland niet klopt. Zij heeft daarvoor verschillende argumenten gegeven. De rechtbank zal hierna op die verschillende argumenten ingaan.
De beoordeling door de rechtbank
6. De Hoge Raad heeft bepaald [1] dat iemand een ingezetene van Nederland is, als die persoon een duurzame band met Nederland heeft van persoonlijke aard. Dat betekent dat er een sterke band moet zijn tussen die persoon en Nederland. De vraag of sprake is van zo’n sterke band, is afhankelijk van alle feiten en omstandigheden van het geval. Gekeken moet worden naar de combinatie van al die feiten en omstandigheden.
7. Eiseres vindt dat die sterke band bijvoorbeeld blijkt uit het feit dat zij op het moment van haar komst naar Nederland al twee jaar stond ingeschreven voor een huurwoning in Nederland. De rechtbank is het hier niet mee eens. Volgens de rechtbank is het inschrijven voor een huurwoning te weinig om van een sterke band met Nederland te kunnen spreken.
8. Verder is gesproken over de vraag of eiseres vanaf het eerste moment dat zij terug naar Nederland kwam al de bedoeling had om altijd in Nederland te blijven. Eiseres heeft wel verklaard dat zij die bedoeling had, maar die bedoeling alleen betekent nog niet dat er ook een sterke band tussen eiseres en Nederland bestaat. Dat heeft de hoogste rechter in dit soort zaken (de Centrale Raad van beroep) bepaald [2] .
9. Bovendien vindt de rechtbank dat niet is gebleken dat eiseres die bedoeling meteen al had. Het chalet dat eiseres nu heeft, heeft zij pas op 30 november 2018 gekocht en haar echtgenoot heeft zich ook pas later ingeschreven in de BRP. Uit de antwoorden die eiseres heeft gegeven op het aanvraagformulier, volgt ook niet dat eiseres vanaf het eerste moment dat zij terug in Nederland kwam al de bedoeling had om voor altijd in Nederland te blijven. Eiseres geeft toe dat dit niet volgt uit haar antwoorden maar zij zegt dat dit komt doordat zij het formulier niet goed heeft ingevuld. De rechtbank is het niet met dit standpunt eens. Er is bijvoorbeeld niet gebleken dat verweerder aan eiseres niet de kans heeft gegeven het vragenformulier helemaal in te vullen. Ook is niet duidelijk welke informatie eiseres dan nog had willen geven. Er zijn geen vragen opengebleven waarop nog een antwoord nodig was. De antwoorden die zijn gegeven kloppen bovendien met elkaar. Bovendien heeft eiseres onderaan het vragenformulier haar handtekening gezet. Dat het door haar ziekte komt dat zij op sommige vragen een verkeerd antwoord heeft gegeven, heeft eiseres niet onderbouwd met bijvoorbeeld een verklaring van een arts. De rechtbank gaat er dus van uit dat de antwoorden op het vragenformulier kloppen en dat de antwoorden compleet zijn.
10. Eiseres vindt verder dat verweerder de eigen beleidsregel over het begrip duurzame woning [3] niet goed heeft toegepast, maar dat is ook niet gebleken. Uit de beleidsregel volgt dat een woning als duurzaam kan worden beschouwd als de betrokkene de woning altijd heeft of altijd kan gebruiken. Het is volgens de beleidsregel niet belangrijk of de betrokkene de woning huurt of heeft gekocht.
Verweerder heeft zich bij de beantwoording van de vraag of eiseres zo’n duurzame woning heeft of kan gebruiken op het standpunt gesteld dat zwaar weegt dat eiseres geen zelfstandige woonruimte heeft. Ze verblijft namelijk nog steeds in de woning van haar broer waar haar broer ook nog woont. Niet duidelijk is of ze daar altijd kan blijven. Minder zwaar weegt volgens verweerder dat eiseres zich heeft inschreven voor een huurwoning. Uit dit standpunt volgt volgens de rechtbank niet dat het hebben van een eigen woning betekent dat eiseres de woning moet huren of dat ze een koopwoning moet hebben. Daar zegt verweerder niets over. Het standpunt van verweerder is dus in overeenstemming met de toets die in de beleidsregel staat. Dat verweerder het feit dat eiseres geen eigen woonruimte heeft zwaar laat wegen, is bovendien in overeenstemming met vaste rechtspraak van de hoogste rechter in dit soort zaken (de Centrale Raad van Beroep) [4] .
11. Verweerder heeft de toets op basis van de beleidsregel ook goed uitgevoerd. Dat het in de Surinaamse cultuur heel normaal is om iemand in zijn of haar woning te laten verblijven als dat nodig is en dat eiseres heeft gezegd dat zij altijd kan verblijven bij een zoon, broer of zus, maakt niet uit. Dit betekent namelijk nog niet dat eiseres ook altijd gebruik kan maken van de woning van haar familie.
Conclusie
12. De conclusie is dat het beroep ongegrond is. Verweerder hoeft daarom niet de proceskosten van eiseres te betalen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Sneevliet, rechter, in aanwezigheid van mr. C.W.M. Maase-Raedts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juli 2019.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van het proces-verbaal daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.