In deze zaak heeft de Rechtbank Midden-Nederland op 28 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil over nadeelcompensatie met betrekking tot Lelystad Airport. Eiseres had een verzoek om nadeelcompensatie ingediend bij de minister van Infrastructuur en Waterstaat, dat op 4 mei 2017 werd afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd door de minister ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 18 december 2018 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde en een geluidsdeskundige. De rechtbank stelde vast dat de minister in eerdere besluiten niet adequaat had gemotiveerd waarom het verzoek om nadeelcompensatie was afgewezen. In een tussenuitspraak van 11 januari 2019 werd de minister in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek te herstellen, maar de minister gaf aan hier geen gebruik van te willen maken. De rechtbank oordeelde dat de afwijzing van het verzoek om nadeelcompensatie niet op een deugdelijke motivering berustte en dat de minister niet had aangetoond dat de juridische grondslag van de tussenuitspraak evident onjuist was. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen. Tevens werd de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres, die in totaal € 4.340,40 bedroegen.