ECLI:NL:RBMNE:2019:1348
Rechtbank Midden-Nederland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Huurtoeslag en de 10%-regeling in relatie tot het inkomen van de ex-partner na beëindiging van het partnerschap
In deze zaak heeft de rechtbank Midden-Nederland op 29 maart 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de huurtoeslag van eiseres. Eiseres deed een beroep op de 10%-regeling, die inhoudt dat het inkomen van een ex-partner na beëindiging van het partnerschap niet mag leiden tot een onevenredig nadeel voor de huurtoeslag van de eiseres. De rechtbank moest beoordelen of het inkomen van de ex-partner, dat na zijn vertrek uit het huishouden van eiseres is genoten, een dusdanige stijging vertoonde dat dit meetellen voor de huurtoeslag onterecht zou zijn. Eiseres had niet aangetoond dat het inkomen van haar ex-partner na zijn vertrek meer dan 10% was gestegen ten opzichte van het inkomen dat hij had toen hij nog bij haar woonde.
De Belastingdienst had het inkomen van de ex-partner vastgesteld op € 75.000,- voor het jaar 2016, en dit inkomen werd door verweerder in aanmerking genomen bij de berekening van de huurtoeslag. Eiseres stelde dat dit inkomen niet correct was, omdat de ex-partner een eenmanszaak had die verlies leed. De rechtbank oordeelde echter dat verweerder zich terecht baseerde op de inkomensgegevens zoals vastgelegd in de Basis Registratie Inkomen (BRI) en dat het niet aan de verweerder of de rechtbank was om het inkomen vast te stellen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een onevenredig nadeel voor eiseres en verklaarde het beroep ongegrond.
De uitspraak benadrukt de toepassing van de 10%-regeling en de noodzaak voor eiseres om bewijs te leveren van een inkomensstijging van haar ex-partner na hun scheiding. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.