4.3Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ook andere medewerkers van [instelling] en/of andere onbekend gebleven personen heeft bedreigd, nu de in de brief jegens hen gedane uitingen op zichzelf geen strafbare bedreiging opleveren. De uitlatingen: “Dit is mijn toorn die jullie gaan beleven” en “Het liefst zou ik er een aantal van de [adres] naar de Ardennen rijden met de tandarts erbij. Wat zou u in uw broek plassen, schijten en stinken van angst. Ik rust niet voordat alles geregeld is. Al moet ik kapot dan maar” zijn geen bedreigingen met een in artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht genoemd misdrijf. De rechtbank zal verdachte daarom van dit gedeelte van het ten laste gelegde vrijspreken.
Aangifte
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van bedreiging met de dood tussen 6 en 7 november 2017. Zij heeft het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam bij [instelling] als gebiedsmanager Utrecht West. Het kantoor van [instelling] is gevestigd aan de [adres] te [woonplaats] . Tussen vermelde tijdstippen ben ik indirect mondeling of schriftelijk met de dood bedreigd door [verdachte] .
Gisteren, maandag 6 november 2017, heeft hij de bedreigingen ook geuit tegen een begeleidster van [instelling] . Deze begeleidster is genaamd [slachtoffer 2] . Hij zou toen hebben gezegd dat hij mij wel graag mee zou willen nemen naar de Ardennen. Hij zou dit doen om me daar te vernederen en daarna te willen vermoorden.
[verdachte] heeft ook tegen [slachtoffer 2] gezegd dat hij bij de [adres] een steen door de ruit zou gooien en dat hij mij daar op zou wachten. [verdachte] zou ook hebben gezegd dat bij mijn woonadres weet en dat hij mij thuis zou opzoeken.
Ook vanochtend 7 november heeft hij mij weer bedreigd. Deze bedreiging zijn gehoord
door onze slaapwacht. Deze slaapwacht is genaamd [slachtoffer 3] . Hij zou vanochtend
tegen [slachtoffer 3] hebben gezegd dat hij zichzelf van kant zou willen maken en dat hij
[slachtoffer 1] daarin mee zou nemen.
[verdachte] heeft ook diverse brieven geschreven. Het betreft vier brieven genaamd [getuige] 1 t/m [getuige] 4. [getuige] is de naam van een medewerker bij [instelling] . Deze vier brieven heeft [verdachte] gisteren in persoon aan [slachtoffer 2] gegeven.
Mijn vriend is vanmorgen van zijn werk gekomen om mij naar mijn auto te begeleiden zodat ik veilig naar mijn werk zou kunnen gaan naar de [adres] in [woonplaats] . In Woerden ben ik bij de Total pomp aan de Hollandbaan opgewacht door beveiliger [beveiliger] . Hij is nu bij me om me te begeleiden. Hij werkt als beveiliger voor [instelling] .
[verdachte] is een jongen met een detentieverleden. Ik schat in dat hij zijn uitlatingen ten uitvoer zal brengen. Ik ben momenteel erg bang.
Hij zegt ook gewoon tegen begeleiders dat als ze bij hem op deur kloppen dat hij niet voor zichzelf in kan staan. Ik weet van een begeleider dat hij een bijl in zijn woning heeft en dat hij deze steeds op andere plekken verbergt. Ook heeft hij messen in zijn woning. Ik weet van een begeleider dat hij een groot keukenmes op de afzuigkap heeft liggen.
Ik durf mij ook niet meer te laten zien op de [adres] .
Op woensdag 08 november 2017 omstreeks 13.10 uur had ik verbalisant telefonisch contact met aangeefster [slachtoffer 1] . Zij vertelde mij dat abusievelijk in haar verklaring van de aangifte een verkeerde naam van een getuige staat vermeld. In haar verklaring heeft zij [slachtoffer 3] als getuige genoemd. De juiste naam van de getuige moet zijn [getuige] .
Getuigen
Getuige [slachtoffer 2] heeft het volgende verklaard:
Ik ben werkzaam bij [instelling] als persoonlijk begeleider. Ik kom een keer in de week bij [verdachte] . Ik was afgelopen maandag 6 november 2017, omstreeks 15.00 uur, bij hem. Toen ik bij hem was ging het gesprek al snel over zijn frustraties.
[verdachte] geeft aan te fantaseren over hoe hij onder andere [slachtoffer 1] wat aan zou willen doen. Dat heeft hij maandag tegenover mij uitgesproken niet meer als fantasie te hebben maar om het daadwerkelijk te willen uitvoeren. Hij is bezig in een aanloop naar suïcide. Dit geeft hij ook als zodanig aan. Hij zegt dan: “Ik ben een pad aan het bewandelen”. Hij zegt dan dat het pad steeds korter wordt. In deze fantasie wil hij ook mensen meenemen tegen wie hij wraak koestert. Hij vertelde mij dat hij mensen waaronder ook [slachtoffer 1] mee wil nemen naar de Ardennen. Hij heeft ook tegen mij gezegd dat [slachtoffer 1] haar eigen graf moet graven, dat hij haar in de bosjes wil trekken en haar bang wil maken, zodat ze moet plassen en poepen. Hij wil dat ze optimale angst voelt. Daarna zou hij haar in elkaar willen slaan zodat ze niet meer terugkomt. Hij vroeg mij of ik de haat en woede in zijn ogen kon zien.
[verdachte] heeft mij afgelopen maandag ook vier brieven meegegeven. Hij vroeg mij of ik deze wilde uitdelen op ons team. Hij vroeg of ik de brieven ook aan enkele mensen van het regiokantoor de [adres] in persoon wilde geven.
Ik weet dat hij voor zijn suïcide nog een soort van to-do list heeft. Ik zie dat hij nu toch een aantal dingen van deze lijst heeft gedaan. In zijn fantasie van de suïcide heeft hij mij verteld dat hij in ieder geval mensen mee wil nemen tegen wie hij wraak koestert. Hij heeft mij verteld dat zijn ideale fantasie is om te worden gedood door een politieagent.
Getuige [slachtoffer 2] heeft telefonisch aanvullend het volgende verklaard:
“Maandag 6 november toen meende hij het wel, naar eigen zeggen. Dit nadat ik hem dat gevraagd had.”
De getuige heeft [slachtoffer 1] telefonisch in kennis gesteld. De volgende dag is zij met haar in gesprek gegaan over de situatie. De brieven heeft zij aan [slachtoffer 1] gegeven.
Getuige [getuige] , werkzaam bij [instelling] , heeft het volgende verklaard:
Op dinsdag 7 november 2017 had ik avonddienst. Ik ben toen 3 keer gebeld door [verdachte] , die begeleid woont op het adres [adres] te [woonplaats] .
In het laatste gesprek maakte hij zich heel boos. Hij vindt dat hij niet goed geholpen wordt. Hierbij moet [slachtoffer 1] , de gebiedsmanager, het ontgelden.
Zij zou er “spijt” van krijgen. Hij wilde dat de politie langs zou komen. Hij zou dan wachten op die kakkerlakken. Ik hoorde hem zeggen dat hij dan eindelijk rust zou hebben. Ik hoorde hem zeggen dat hij [slachtoffer 1] mee zou nemen. Ik hoorde hem ook zeggen dat hij haar mee wilde nemen naar de Ardennen.
Brieven
Een door verdachte ondertekende brief genoemd [getuige] 1:
“ [slachtoffer 1] (of zo)
door [A] ben ik meegegaan, anders had je nou achter de deur gehangen in de Koepel in Breda ofzo.”
Verdachte
Verdachte is door de politie over de bedreigingen gehoord. Hij heeft bij de politie het volgende verklaard:
-dat [slachtoffer 2] zijn contactpersoon is;
-dat zijn contactpersoon tegenover hem zat, dat hij er van alles uit heeft geflapt;
-dat hij brieven heeft geschreven zodat zij zijn angst heeft kunnen voelen;
- dat hij [slachtoffer 1] een brief zal schrijven hoe het komt dat het uit zijn mond is gekomen en dat hij in het klein een sorry erbij zal zetten. Meer niet want dat heeft ze niet verdiend.
Te bespreken verweer en standpunt
De raadsman heeft een verweer gevoerd met betrekking tot de brieven die in de woning van verdachte zouden zijn gevonden. Het door de raadsman gevoerde verweer behoeft geen bespreking, nu de in de woning aangetroffen brieven niet voor het bewijs zijn gebezigd. De voor het bewijs gebezigde brieven zijn door getuige [slachtoffer 2] op verzoek van verdachte aan aangeefster overhandigd.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat geen sprake is van een strafbare bedreiging. De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte aangeefster met de dood heeft bedreigd. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De verklaring van aangeefster wordt ondersteund door de verklaringen van de getuigen, de verklaring van verdachte en de door verdachte geschreven brieven.
Hieruit volgt dat verdachte al langere tijd wrok koesterde tegen aangeefster, de manager van zorginstelling GGZ [instelling] waar hij verbleef. Bij verdachte bestond de wens om suïcide te plegen en daarin aangeefster mee te nemen. Desgevraagd heeft hij verklaard dat deze plannen niet slechts fantasieën zijn, maar dat hij deze daadwerkelijk uit wil voeren. Hij zou daartoe een to-do list hebben gemaakt, waarvan hij al een aantal zaken had afgewerkt. Verdachte had onder meer het plan opgevat om aangeefster mee te nemen naar de Ardennen om haar aldaar te vernederen en nadien te vermoorden. Hij heeft zijn plannen op verschillende momenten aan verschillende medewerkers van [instelling] bekend gemaakt. Ook in brieven aan aangeefster -die verdachte naar eigen zeggen al veel eerder had geschreven- heeft hij het uitvoeren van het plan in de Ardennen benoemd.
Via de begeleiders van [instelling] is deze informatie bij aangeefster terecht gekomen.
Volgens aangeefster, die bekend is met mensen met psychische problematiek, is sprake van een sidderende haat bij verdachte jegens haar. Aangeefster was ervan op de hoogte dat verdachte in het verleden een dodelijk geweldsslachtoffer heeft gemaakt en dat hij een bijl en een vleesmes in huis verstopte. Verdachte was die periode al meerdere keren door de crisisdienst bezocht en had gedreigd ‘niet voor zichzelf in te staan’ als men bij hem op de deur klopte. Aangeefster was erg bang voor hem. Zij heeft zich daarom laten begeleiden naar haar werk en durft zich niet meer te laten zien op de [adres] .
Verdachte heeft bij de politie bevestigd dat hij wilde dat aangeefster angst zou voelen.
De rechtbank is van oordeel dat uit de verklaring van aangeefster, dat zij door de uitlatingen van verdachte bang was voor verdachte en dat zij daardoor niet meer alleen naar haar werk durfde te gaan, blijkt dat de woorden van verdachte wel degelijk tot een bedreigd gevoel bij haar hebben geleid. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de bedreiging van dien aard is en onder zulke omstandigheden is gedaan dat deze in het algemeen een dergelijke vrees kan opwekken.